hoofdstuk 5

20 5 0
                                    

Fin word wakker, alles doet pijn, het voelt alsof hij van een berg af is gerold. Hij drukt zich een beetje op en gaat zitten. Hij is in een vreemde omgeving; het bos klinkt anders, alsof hij in een hoger gelegen gebied is en de bomen zijn korter, want als hij omhoog kijkt ziet hij de lucht. Deze is blauw en een enkel wolkje drijft voorbij. Hij schud zijn kop. De riem om zijn nek zit er nog steeds. De rest van de ochtend blijft hij op deze plek zitten, het doet te veel pijn,
mentaal en fysiek, om op te staan en rond te lopen.

Dan ruikt hij oppeens de jagers weer. Hij steekt zijn kop even omhoog en begint te lopen. Hij heeft geen zin in die monsters. Na een tijdje houdt hij halt. Hij blijft op deze plek een beetje rondhangen. Dan dringt de geur van jager weer tot hem door. Ze volgen hem. Hij begint te rennen en stopt pas als zijn poten hem niet meer kunnen dragen en stopt bij een meertje om wat te drinken. Het begint al avond te worden en verzwakt snuffelt hij rond naar een slaapplek. Als hij deze vind, een omgevallen boom met wat mos eronder, gaat hij liggen en kijkt droevig naar het meer dat net onder hem ligt. Iedereen was weg; de roedel, de welpen, Ikran, Mika en zelfs de tweede roedel. Jammerend van verdriet valt hij in slaap.

Als hij de volgende ochtend wakker word heeft hij geen fut om op te staan. Wanneer hij eindelijk de puf heeft, strompelt hij naar het meer. Hij drinkt wat en kijkt even naar de overkant van het water. Hij zakt door zijn poten en valt met zijn voorpoten en zijn kin in het water, want aan de overkant lopen jagers rond. Het mag niet nog eens gebeuren denkt hij. Dan besluit hij om te rennen. Met een spetterboel draait hij zich om en sprint weg.
Achter zich hoort hij de jager naar elkaar roepen: "Hij gaat er vandoor!" Grommend moedigt hij zichzelf aan om door te rennen. Hij springt over boomstammen, rent door beekjes en springt een ravijn in waarin hij verder rent. Hij hijgt hevig tijdens zijn vlucht en de wolkjes stoom zijn te zien als hij uitademt.
Zijn poten beginnen pijn te doen, want aan de grond van de ravijn rent hij alleen over stenen. Toch blijft hij rennen, rennen tot het donker word en zijn poten het begeven.

Dit gaat weken door, telkens als hij de jagers ruikt, begint hij te rennen totdat hij of niet meer kan, of de geur kwijt is. Hij begint steeds magerder te worden en dwaalt rond door het bos. Het enige wat hij eet zijn karkassen achter gelaten door andere roofdieren. Soms eet hij weken niet.

'Geest' Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu