Hoofdstuk 1

98 1 0
                                    

Ik schrik wakker uit mijn droom. Het is dezelfde droom die ik al maanden heb. De droom over mijn vader. Eerst is alles rustig en dan komen er allemaal mannen met pistolen; ze houden mij en mijn vader vast, en vlak voor mijn ogen jagen ze een kogel door mijn vaders hoofd. Op dat moment schrik ik altijd wakker. Eigenlijk is het geen droom, het is een herinnering. In de kamer naast mij hoor ik mijn broertje, Jaden, huilen. Soms huilt hij 5 minuten soms 5 uur, maar hij huilt altijd om het zelfde : papa en mama. We wonen samen in een mini huisje aan de rand van 1 van de 20 bossen die er nog op de wereld zijn. We kunnen het niet meer betalen om in de stad te wonen en het is daar voor ons ook niet meer veilig. Ze roeien alle zwakken uit om de sterke te laten leven. 

'Het is iets goeds, zo ontstaat er een verbeterde mensheid.' Zeggen ze dan. Alsof dat het goed maakt dat ze alle zwakke, zieke en afwijkende mensen boven de 17, inclusief onze ouders, uitroeien. En over een half jaar wacht mij hetzelfde lot en is mijn broertje alleen. Eigenlijk ben ik niet zwak, ziek of afwijkend. Ik ben arm, en kan geen brood of school meer betalen. Op school leer je vechten en dat maakt je sterk, dus als je iets dunner bent door het slechte eten en niet kunt vechten ben je zwak. En zwak zijn betekent de dood. Hoe we blijven leven? Ik jaag op de laatste paar dieren die er zijn. Mijn vader leerde me op 7 jarige leeftijd hoe je een kruisboog moet hanteren en nog wat vechtdingen, alsof hij wist dat dit ging gebeuren. We worden geholpen door een niet zo rijk gezin aan de rand van de stad. Mijn ouders hebben hun gesmeekt om ons te helpen. Maar alles heeft in deze tijd een prijs. Ik geef hun de helft van mijn vangst per week en krijg er 2 broden en 2 stronken sla voor. Een goede deal, wij hebben meer dan alleen een klein beetje vlees nodig en hun hebben dat wel nodig. Ze kunnen het niet meer betalen omdat er zo weinig dieren zijn. Je moet bijna miljonair zijn om 200 gram te kunnen betalen. Hoe dit kwam? Alles begon bij het vervangen van de dampkring. 100 jaar geleden kon de dampkring het niet meer aan en hij wilde het bijna begeven tot ene Meneer Filupes de wereld redde. Meneer Filupes maakt een nieuwe dampkring, een nagemaakte dampkring. Zo redde hij al onze levens. Het probleem was echter dat er veel dieren en bomen dood gingen. Ze konden niet tegen het licht dat de nieuwe dampkring afscheidde. Er verdorde vele stukken grond. Omdat er dus bijna geen leefbare grond was kwamen er veel mensen op een klein gebied en dat leverde natuurlijk oorlog op. En bijna alle mannen en vrouwen, moesten in het leger werken. En mensen die overbodig waren konden maar beter weg zijn. Zo zijn we weer terug bij af. Ik tel mijn dagen af, hopend dat Jaden het zal overleven zonder mij. Ik zou alles doen om hem veilig te houden. Maar ik kan niet zo veel doen, alleen maar mijn best. Ik sta op en trek mijn kleren aan. Ik heb in totaal 3 setjes kleren. 1 setje zwart, 1 setje bruin en 1 setje grijs. Vandaag ga ik voor het grijze setje. Ons huis heeft 2 verdiepingen, boven 2 slaapkamers van 4 bij 4, en beneden 1 kamer en 1 badkamer. Ik loop naar beneden terwijl ik Jaden nog steeds hoor huilen. Beneden pak ik een klein stukje brood en 2 blaadjes sla. Ik kijk op één van de enigste meubels die we hebben : de klok. Als ik snel genoeg ben kan ik nog even jagen voor dat ik Jaden thuisles moet geven. Jaden is nu 10 en toen ik stopte met school was ik 14 dus veel kan ik hem niet meer leren. Hij heeft nooit op school gezeten zelfs niet toen papa en mama nog leefden. Ik geef hem ook les in messen werpen, met de blote hand vechten, werken met de kruisboog en paardrijden. Paarden zijn de enigste dieren die nog niet zeldzaam zijn. De regering zegt dat het komt omdat ze veel op de mens lijken. Maar ja, de regering zegt wel meer. Ik trek mijn leren jack aan en pak mijn kruisboog en op mijn weg naar buiten  kijk ik in de spiegel. Wat ik daar zie is wat ik altijd zie. Een meisje met honingblond licht golvend haar met een pony, het haar is tot aan het midden van haar rug, ze heeft blauwe ogen, ze is 1.75 lang en heeft een lichte huidskleur maar ook weer niet lijkbleek. Haar broertje heeft ook blauwe ogen en blond haar. Ze lijken allebei op hun vader vooral het meisje. Ik kijk van de spiegel weg en loop naar buiten. Onze vader heeft een heel belangrijke ding achter gelaten voor ons. Een paard, Harry. Mijn vader kon hem verkopen en van dat geld 2 maanden normaal voedsel halen. Maar dat deed hij niet. Hij zei altijd tegen mij: 

'Alice moet jij eens goed luisteren, je mag Harry nooit maar dan ook nooit weg doen. Er komen tijden dat je hem veel harder nodig zal hebben dan we het voedsel nu nodig hebben.' Ik begreep dat vroeger nooit; wat konden we nou meer nodig hebben dan voedsel. Maar nu begrijp ik het. We hadden Harry nu nodig voor het jagen. En dat doet oude Harry heel goed. Ik pak Harry uit de stal en stijg op. Ik rij altijd zonder zadel en Jaden ook. Om de simpele reden dat we geen zadel hebben. Rustig rij ik het bos in. Het is een mooie ochtend de zon is nog niet opkomen dagen. Ik rij tot het midden van het bos. Dan schiet ik in de jaag modus. Geduldig zit ik te wachten of ik een takje hoor kraken. En ja, daar op 3 uur ongeveer 50 meter verderop hoor ik een tak vallen. Volgende mij is het een eekhoorn en dan heb ik geluk. Ik stap van Harry af. Ik sluip dichterbij en ga op de grond liggen. Harry, het lieve paardje, blijft rustig op zijn plek staan. Ik krijg zicht op de plek waar ik de tak had laten horen vallen. Ineens hoor ik praten heel zacht maar wel echt praten. Ik maak me platter. Dan hoor ik niks meer. Ik til langzaam mijn hoofd op en net kan ik een siluet zien verdwijnen. Ik weet niet of het een man of een vrouw was. Maar het belangrijkste is, er zijn mensen in het bos. Snel haast ik me terug naar Harry. Ik stap op en rij zo snel mogelijk naar huis. Thuis aangekomen zit Jaden aan zijn ontbijt. Snel leg ik hem uit dat hij de aankomende 2 weken niet één stap meer in het bos moet zetten. Zijn enige reactie is een knik. Ik haal rustig adem, in dit huisje leven is niet illegaal. Maar misschien komen ze wel voor haar, een vroege executie, ik had nog nooit gehoord dat dat is gebeurd de regering hield zich altijd keurig aan de regeltjes. Maar toch. Ik schoof de gedachte weg en richt me weer tot Jaden. 'Omdat we niet naar het bos kunnen beginnen we met geschiedenis.' Dat is Jadens lievelings vak, al weet ik er maar heel heel weinig van. De dag sleurt zichzelf verder. Aan het eind van de dag pakken we een stukje brood en gaan daarna naar bed. De volgende morgen gaat ook langzaam voorbij. Aan het eind van de middag gaan we even zitten. Plotseling hoor ik gebonk op de deur. 'Jaden ga onder je bed liggen!' 

Dark lightWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu