Hoofdstuk 13

113 11 1
                                    

Fenya
We zijn nu ongeveer een kwartier aan het vliegen, en het kasteel komt al in zicht. Een glimlach verschijnt op mijn gezicht, voor hoever dat kan als vogel. Mijn vleugels beginnen moe te worden, dus verander ik weer in een andere vogel. Zo handig, ik had het eerder kunnen bedenken. We landen voor het kasteel. We lopen richting de ingang, teminste, als het de ingang is. Ik denk het wel, het is een grote witte deur. Ik bekijk het kasteel goed. Het is prachtig. "Wow", mompeld Felicia. Het is een groot wit kasteel met mooie versierde ramen. We lopen richting de ingang, maar al snel worden we tegen gehouden door een paar wachters. "Wie zijn jullie, en waarom denken jullie dat je zomaar het kasteel in kunnen wandelen?". "Omdat onze ouders daar zijn", antwoord ik simpel. Voor ik nog iets kan zeggen vliegt er een pijl langs mijn hoofd. Verbaasd draai ik me om. Ja hoor, daar staat weer zo'n ergeniswekkende wachter. "Oh, dus je wilt het zo spelen", zucht Felicia. Ik richt mij hand op de wachter die mij neer wilde schieten. Binnen een paar seconden zijn zijn handen en voeten bevroren. Weer schiet er iemand een pijl op mij af. Ik wijk uit naar rechts, waardoor de pijl langs mijn hoofd vliegt. Als ik weer een ijsblok hem wil afvuren, wordt ik van achter vastgegrepen. Woest draai ik. Ik kijk in twee knappe twinkelende ogen. Ook Felicia wordt vastgepakt. Er wordt een soort armband om mijn arm gedaan. Ik wil een ijsblok op hem afsturen, maar mijn krachten worden geblokkeerd door iets. "Zodat je me niet bevriesd", zegt een stem voordat alles zwart wordt.

Ik open vermoeid mijn ogen. Ik lig in een cel. Great, als je het aan mij vraagt. Ik kijk naar Felicia die naar het plafond staard. "Is het mooi?", vraag ik grijnzend. "Jezus, ik schrik me dood!". "Je leeft toch nog?". Ze kijkt me met een 'sirieus meen je dit' blik aan, en grinnikt dan. We kijken allebij op als we doffe voetstappen horen. Ze komen steeds steeds dichterbij. Ze stoppen voor onze cel. Twee bewakers halen ons uit deze vieze cel, zonder iets te zeggen. "Wat gaan jullie met ons doen?", zeg ik verbaasd. "De koning en koningin willen jullie spreken". Voor dat ik nog iets kan zeggen, worden we naar een grote deur geduwd. We komen in een grote zaal terecht, met twee grote tronen. De troonzaal dus. Op een grote troon, zit een man met een grote kroon op, kijkt ons verbaasd aan, met een lichte twinkeling in zijn ogen. Op een iets kleinere, bijna net zo'n grote troon, zit een vrouw, die ons glimlachend aankijkt. Ze lijkt best wel erg op ons. "Zouden wij jullie namen mogen weten?", vraagt ze vriendelijk. "Ik ben Fenya, en dit is Felicia". De twinkelingen in hun ogen worden steeds groter. De blik van de vrouw blijft op onze armbanden hangen. "Laat die armbanden eens aan ons zien", zegt de man. Voorzichtig doen we onze armbanden af, en geven die aan hun. Ze bestuderen ze goed, kijken naar elkaar, en knikken dan. "We weten het zeker, jullie zijn onze dochters".

Purple EyesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu