Dinsdag, een doodnormale dag

35 6 3
                                    

Ik word wakker van mijn twee wekkers, die ik sinds die ene dag altijd alle twee tegelijk gebruik. Ik heb ze altijd een kwartier te vroeg gezet, zodat ik nog even kan blijven liggen. Ik merk dat mijn wekkers veel te hard gaan blêren, dus sla ik ze op snooze, hoop ik. Ik ga weer liggen, en wacht tot de wekkers nog een keer gaan. De wekkers gaan nog een keer af, en ik rol mezelf uit bed. Ik doe snel andere kleren aan, en ga naar beneden. Eenmaal beneden, wil ik gaan eten. Maar het brood ligt niet op de plek waar het normaal ligt. Ik kijk rond, en ik zie het nergens. Ik loop naar de kelder om een nieuw brood te halen. Ik wil de trap af lopen, maar vergeet dat er een deur zit. Ik smak keihard met mijn gezicht tegen de deur op. Ik vloek zacht, en doe de deur open. Zoals altijd als ik de kelder in ga, voelt het alsof ik een eeuw terug ga in de tijd. Het huis wat er eerst stond, is in de tweede wereldoorlog vernietigd, maar de kelder niet helemaal. Het huis is vernietigd door Duitse artillerie. en toen dat gebeurde, zat de familie die er woonde in de kelder, en konden daarna de kelder niet meer uit.

Flashback naar die tijd: (in de ogen van teun geschreven) Teun zit in de kelder met zijn vader, zijn moeder en zijn zusje. Teun is net twaalf geworden. Zijn zusje is acht jaar oud. Ze zaten met zijn allen in de woonkamer toen de eerste granaat hun huis raakte. Vader zat het dichts bij de ruit, en krijgt heel veel glas in zijn gezicht, zijn gezicht bloed als een rund. Hij schreeuwt dat we naar de kelder moeten gaan, en we rennen allemaal maar de kelder. Mijn zusje en ik voorop, daarna ma en dan komt vader pas. De tweede granaat raakt het huis, en ik zie vader omvallen, met een stuk hout van een meter bij een halve uit zijn rug komen. Ik kijk er met opengesperde, geschrokken ogen naar. Vader maakt geen enkele beweging meer, hij is al dood. De derde granaat raakt het huis, en er valt een stuk plafond op het lijk. Ik draai me om, en ren achter mijn moeder en mijn zusje aan. Zij zijn al in de kelder, en ik zeg tegen ze: pa is dood, er stak een stuk hout uit de muur uit zijn rug. De vierde granaat slaat in, en er valt een heel stuk dak naar beneden. Mijn moeder probeert mij en mijn zusje te troosten, maar ik troost mijn moeder en mijn zusje eerder. De vijfde en zesde granaat volgend heel snel achter elkaar, en het hele huis zakt in. Ik realiseer me dat we hier vastzitten. Er komt nog één granaat, maar dan ik het klaar. Ik probeer de deur open te krijgen, maar het lukt niet. Ik ga er tegen aan rammen, en het geeft mee. Mijn zusje en mijn moeder staan vlak achter me. Ik ram tegen de deur, en de deur geeft mee. Net wanneer de deur mee geeft, valt er een stuk beton van het plafond, en het is allemaal zwart en wit tegelijk. Er is geen wereld meer, alleen die leegte. Ben ik dood? Waar zijn mijn zusje en mijn moeder? Het lijkt alsof ik vlieg. Ik vlieg ook gewoon, ik zie onze lichamen liggen. Hoe kan ik mijn eigen dode lichaam zien liggen? Ben ik een geest?

(Gaat verder als Max)
Ik loop verder de kelder in, en voel een aanwezigheid. Ik loop verder, en ik kom beneden aan. In de ene hoek van de kamer zit een jongen, in de andere hoek een klein meisje, en in de derde hoek zit een oudere vrouw, en in de laatste hoek een oude man, met een groot stuk hout in zijn rug. Allemaal met hun hoofden naar de muur toe. Ik krijg een raar gevoel, en ik krijg de neiging om te praten. Ik kan niet meer tegen de neiging in werken, ik begin te praten: "wie zijn jullie?" Ze draaien alle vier tegelijk hun hoofd om, en staren me aan. Ik schrik me kapot, en ik wil weglopen, maar het lukt niet. De vier figuren staan tegelijk op, en lopen op me af. Ik wil nu heel erg graag weglopen, maar ik sta vast, ik kan niet weg. Ze komen in een halve cirkel om me heen staan, en kijken me alle drie strak aan. Ik vraag nog een keer wie ze zijn. Ze kijken me strak aan, en beginnen alle vier tegelijk te praten. Ze zeggen alle vier met hun zachte, hese stemmen: "wij zijn de familie die hier eerst woonde" Ik vraag: "en waarom zijn jullie hier nog?" Ze antwoorden weer alle vier tegelijk: "we zijn overleden bij een bombardement van de Duitsers in de tweede wereldoorlog, en nu zijn we gedoemd hier rond te dolen" ik vraag: "kunnen jullie hier echt nooit weg?" Als ik dat zeg, bedenk ik me dat ik ook nog naar school moet, en nog moet eten. Ik zeg tegen de ze: "ik moet nog eten, en naar school, we kunnen later verder praten, als jullie het niet erg vinden" ze kijken me aan, en draaien om, en lopen weg. Als ze weer in hun hoek zijn, verdwijnen ze plotseling. Ik kan weer lopen, het gevoel dat er iets of iemand aanwezig is daalt tot normaal niveau. Ze zijn weg. Ik blijf nog even staan, en laat het op me inwerken.

ParanormaalWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu