6

305 26 4
                                    

Na een paar uur gelopen te hebben kwamen we weer een huisje tegen. Het was niet helemaal heel meer, maar het was een huis. We liepen er naar binnen en ploften neer op de eerste de beste bank die we tegenkwamen. Vraag me niet waarom die daar stond. Misschien woonde er wel iemand. Achja, dan zagen we dat vanzelf.
'Hoe lang moeten we nog?' Vroeg ik nog een keer, dit keer hopend op een beter antwoord.
'Weet ik niet. Ik denk nog een paar dagen.' Fijn. Voorlopig waren we er dus nog niet.

Ik mocht van mezelf even uitrusten en deed even mijn ogen dicht. Ik wilde alleen niet in slaap vallen. Daar was het te gevaarlijk voor. En dat was maar goed ook. Want we hadden gezelschap, en niet zo'n klein beetje ook.
'Hidde...' zei ik, en kon de trilling in mijn stem niet onderdrukken. Hidde had zijn ogen dicht, maar hoorde mij wel.
'Wat is er?' antwoordde hij. 'Hidde, er staan mensen buiten,' probeerde ik er zo gecontroleerd en rustig mogelijk uit te brengen.
'Nu je het zegt...' Hij zat meteen rechtop en leek na te denken. Hij legde zijn hoofd in zijn handen en zei een poos niks.
'Ik weet het niet,' zei hij uiteindelijk wanhopig. 'Wat weet je niet?'
'Wat we moeten doen. We zijn omsingeld.' Omsingeld?
'Maar zoveel zijn er ook weer niet,' antwoordde ik.
'Je merkt het niet als ik in de buurt ben, toch? Nou, dat is ook bij sommigen van hen zo. Het zijn de mannen die op zoek zijn naar je.' Shit, waarom moest dit nou weer gebeuren? Waarom moest mij dit alles gebeuren? Waarom had ik de president achter me aan? Waarom zocht hij niet gewoon iemand anders? Dit moest ophouden. Het ging me echt te ver nu.
'Ik ben er klaar mee. Ze mogen me hebben,' zei ik, vastbesloten.
'Nee Rebekka, dat mogen ze niet! We geven niet zomaar op. Ik heb al een plan. En daarnaast, je lijkt me ook geen opgever. Zou je echt nu al willen opgeven?' Hij had gelijk, ik haatte het om op te geven. Ik deed het ook eigenlijk nooit. Ik schudde mijn hoofd en hij toonde een klein glimlachje.
'Zo wil ik het horen. Kom, we hebben niet veel tijd meer.' Hij liep een zwak trapje op en wenkte dat ik mee moest komen. Ik deed maar wat hij zei. Hij nam mij op zijn rug. Ik hoopte niet dat dit was wat het leek.
'Hidde.' begon ik. 'Hidde, je gaat niet hier vanaf spr...'
Te laat.
Hij nam een aanloopje en sprong door een plek in de muur waar planken misten. Nu zag ik dat we inderdaad omsingeld waren. Ik weet niet hoe Hidde het deed, maar niemand merkte dat we over ze heen gesprongen zijn. Zijn sprong was reusachtig. En zo ook het neerkomen op de grond. De harde bons voelde ik door heel mijn lichaam schieten.
Hidde leek er niet zoveel last van te hebben; hij was alweer aan het rennen. Ik klampte mijn armen steviger om zijn nek heen en mijn benen om zijn middel.
Wat kon hij allemaal nog meer? Hij rende nu nog harder als hij de keer hiervoor een keer deed. Waarschijnlijk wel twee keer zo hard. Af en toe sloeg er een tak in mijn gezicht maar ik negeerde het. Liever dit dan dood. Maar toen stootte mijn been tegen een stuk boom aan, en hard ook.
'Au!' riep ik. Vurig hoopte ik dat de mannen dit niet gehoord hadden. Die kans was gelukkig niet groot, want we waren al ver van ze vandaan. Zouden ze het huisje al binnen gestormd zijn? Waar ze niks aantroffen, waardoor ze nu alweer verder op zoek zouden zijn naar ons? Konden ze ook zo hard rennen? Of aanvoelen als er iemand in de buurt was? In dat geval hadden we een groot probleem.

Mijn been brandde van de pijn maar ik wist dat we verder moesten. We konden niet zomaar stoppen, we waren in een groot gevaar. Gelukkig was het niet mijn arm, dan kon ik mezelf niet meer verdedigen en mijn pijl en boog niet goed gebruiken. Na een halfuur rennen verminderden we vaart. Hidde was nog steeds niet buiten adem. Hoe deed hij dat toch... Ik dacht dat ik snel kon rennen, maar dat viel vies tegen nu ik dit zag. Inmiddels stonden we stil. Ik sprong van zijn rug af maar vergat even de pijn aan mijn been. Ik zakte er doorheen en zat op de grond. Ik kreunde van de pijn. Hidde keek geschrokken naar mij en kwam tegenover mij zitten.
'Shit,' zei hij. 'Sorry.'
Na dat gezegd te hebben stond hij op met tas en al, liep de tegengestelde richting van mij op en verdween. Verward liet hij mij alleen achter. Is hij even weggegaan? Of is hij voorgoed weggegaan? Hij verontschuldigde zich. Was dat als excuus om me te verlaten? Waarom had hij dat dan niet eerder gedaan? Ik kon hier niks beginnen; ik was in the middle of nowhere. Het enige wat hier was, waren bomen en een troep mannen die me wilden vermoorden. En ik kon niet eens lopen op dit moment. Ik ging na een aantal minuten tegen een boom zitten en toen drong het tot me door. Hidde was weg. Na de beloftes dat hij mij ergens zou brengen waar het beter was, heeft hij zich omgedraaid en is hij weggegaan. Hij had mij vertrouwen gewonnen. Op het moment dat er tranen in mijn ogen gingen staan, hoorde ik voetstappen. Ik was meteen alert, sperde mijn ogen en liet vooral mijn oren hun werk doen. De mannen. Ze kwamen me halen. Het was over nu, het was klaar. Ik kon niks tegen ze beginnen.

Toch pakte ik - meer voor het idee dan om mezelf ermee te redden, omdat ik hulpeloos was tegenover al die brede mannen - een pijl en spande mijn boog hiermee aan. Ik richtte het maar ergens op, waar ik dacht dat het geluid vandaan kwam. Ik had Hidde nodig. Maar die kwam niet meer terug. Het geluid kwam dichterbij en ik spande mijn boog nog meer aan. Ik werd wanhopig en voelde een traan over mijn wang rollen. Mijn hart bonkte als een gek in mijn borstkas. Ik was in paniek. Ik wilde niet in paniek zijn. En ik mocht nog niet opgeven. Net op het moment dat ik mijn pijl wilde laten vliegen zag ik dat het Hidde was. Mijn mond viel open, waarna ik hem meteen weer dicht deed.
'Hidde, w-waarom? Je bent terug! Waarom... Waarom zei je niks?' stamelde ik. Hij keek verbaasd.
'Je liep zomaar weg, ik dacht dat je niet meer terug zou komen en dat het die mannen waren! Ik dacht...'
'Shht, ik ben er nu. Geloof me, die mannen zijn niet zo snel.' Ze waren dus toch niet zo snel als Hidde. Dat was fijn om te horen. Ik merkte pas dat mijn wangen nat waren op het moment dat Hidde een traan van mijn wang veegde. Hij keek me zwak glimlachend aan. Wat dom van me. Hij zou me niet zomaar verlaten. En dat bevestigde hij, alsof hij mijn gedachten las.
'Ik laat je niet alleen, Rebekka.' Ik schonk hem een klein glimlachje als dankbaarheid.
Waarom denk ik zo snel dat iedereen me alleen wil laten? Het idee dat hij wat was gaan halen in het bos was niet eens in me opgekomen. Ik was altijd bang om verlaten te worden. Hidde streelde zijn vingers over mijn wang. Waarom liet ik dit toe? Ik mocht geen gevoelens voor iemand hebben. Dat was gevaarlijk, zeker nu. Toen ik hem in zijn ogen keek, die trouwens heel mooi waren, zag ik pijn. Dat zal waarschijnlijk met zijn verleden te maken hebben. De pijn zat ver weg, maar het was er. Hij probeerde het te verbergen. Ik voelde medelijden. Hij moest zich telkens maar sterk houden omdat hij mij moest beschermen. Ik omhelsde hem toen voorzichtig. Mijn been kon ik namelijk niet bewegen zonder pijn te lijden. Een omhelzing voelde zo vertrouwd. Al die jaren had ik dit moeten missen. Ik begon gehecht te raken aan hem. Mocht dat? Ik wist het niet. Ik kon er toch weinig meer tegen doen.

'Ik heb wat kruiden gevonden die je wond sneller laten helen,' zei Hidde. Hoe heb ik hem kunnen wantrouwen. Hij zette zijn leven op het spel voor mij, wanneer kreeg ik dat nou eindelijk door?
'Weten ze dat jij bij mij bent?' vroeg ik.
'Misschien. Misschien niet. Het zal wel opvallend zijn dat ik opeens weg was. En jij ook. Maar ze gaan als dolle honden achter hun prooi aan, misschien hebben ze er niet eens over nagedacht.'
'Maar hoe weten ze telkens waar we zijn?'
'Dat weet ik niet... Misschien instinct.' Misschien kunnen ze hetzelfde als ik. Voelen wanneer er iemand in de buurt is. Dat moet wel.
'Rebekka, je hebt mensen als jij en ik die zich verzamelen en het op een goede manier gebruiken. Dat je dingen aanvoelt. Maar je hebt ook mensen zoals zij, ze maken er misbruik van. Misschien hebben ze je daarvoor nodig. Maar jij bent er beter in dan de rest. Daarom ben je gevaarlijk. Ze weten dat je nooit met ze mee zou werken, daarom moeten ze waarschijnlijk van je af.' Ik was er beter in dan de rest? Het zal wel. Ik knikte maar wat. Waarom was ik nou precies die persoon? Waarom was niet iemand anders deze aangewezen persoon?

Deze vragen kon ik beter van me af zetten; ik kon er namelijk toch niks tegen doen, en op al die vragen zal ik toch nooit antwoord krijgen. Het is zoals het is, en ik kan er mee leven.

HauntedWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu