Hoofdstuk 6

41 2 1
                                    

"Hey Angel." Ik draai me om en zie Vienna op me af lopen.

"Hey Vien." Ik ben in de stad, op weg naar de bibliotheek om een boek te zoeken over de Zes.

"Kunnen we praten?" Ze staat nu voor me en kijkt me twijfelend aan. De rest van de week heb ik Vienna genegeerd, bang dat ik het haar per ongeluk zou vertellen.

"Oké." We lopen naar een bankje bij de fontein midden in de stad. Hier gingen we altijd heen als we gaan shoppen, de laatste tijd niet meer.

"Waarom negeer je me Angel? Heb ik iets fout gedaan?" Vien kijkt me aan.

"Nee, ik had het heel druk." Ik veeg mijn klamme handen af aan mijn jeans.

"Te druk met wat?"

Jou negeren, "Met... school."

"Je werkt nooit op school, je zegt altijd dat pauze er is om niks te doen." Vienna's stem breekt, "Waarom negeer je me? En nu niet meer liegen."

Ik bijt op mijn lip. Wat moet ik doen? Ik heb Daimon beloofd dat ik het niet zou vertellen. Maar Vienna is mijn beste vriendin. Ik slik, "Ik kan het je niet vertellen sorry."

Vienna staat op en kijkt me woest aan, tranen over haar wangen stromend. "Oké, dan niet." Ze draait zich om en loopt weg.

"Vien." Ik sta ook op en wil achter haar aan lopen maar weet dat het geen nut heeft.

Ze versnelt haar pas en loopt snel weg. Ik zucht en ga met mijn hand door mijn haar. Ik blijf even staan en ga dan verder naar de bibliotheek.

Ik loop naar binnen en loop naar de geschiedenis afdeling. Al snel vind ik twee boeken. Ik leen ze uit en ga op weg naar een café. Ik bestel een kop thee en neem plaats achterin het café.

Ik sla het eerste boek open en lees het een beetje door. Veel dingen wist ik al door Daimon en de geschiedenis les.

Het verhaal is dat in het jaar 0 er een voorspelling was. Er zouden zes mensen zijn die de samenleving tot val konden brengen. Ieder hadden ze een unieke kracht. Er waren natuurlijk andere mensen die bijvoorbeeld in de toekomst konden kijken maar dan minder goed als de persoon van de Zes.
Als een van de Zes dood ging, wordt dezelfde dag een persoon geboren met die krachten.
Mensen van dezelfde familie konden niet van de Zes zijn, dus broer en zus kunnen niet allebei een van de Zes zijn.

Veel meer nuttige informatie kon ik niet vinden dus kijk ik naar buiten. Het was begonnen te regenen en ik moet al bijna naar huis. Ik moet nu naar huis gaan, ook al regende het zo hard, anders worden mijn ouders boos.

Ik zucht en loop naar buiten. De regen spat op mijn gezicht en ik zet mijn capuchon op. Mijn jas begint doorweekt te raken en ik voel dat mijn trui langzaam nat wordt. Ik begin iets sneller te lopen. Ik kom aan bij een kruispunt en wacht tot het groen is.

Ik voel hem weer, de schaduw die me al dagen achtervolgt. Ik kijk zo onopvallend mogelijk over mijn schouder maar zie niemand.

Het licht springt op groen en ik begin te lopen. Door de regen is het mistig en kan ik minder zien. Opeens komt er van links een auto. Geschrokken blijf ik staan, mijn lichaam te geschrokken om te bewegen.

Iemand pakt mijn jas en trekt me naar achter. Ik val op de grond en de auto rijd langs me.

"Volgende keer beter opletten." De jongen die me heeft gered helpt me op te staan. Hij draait alleen maar zwart en zijn gezicht is verhuld in schaduwen.

"Dankje." Zeg ik zacht.

Hij mompelt "Geen probleem." En loopt weg.

"Wacht." Ik ren achter hem aan. "Wie bent u?"

Hij denkt even na en antwoord dan, "Wat kan gezien worden maar kan niet worden aangeraakt?" Hij draait zich om en verdwijnt in de regen.

Ik blijf even verbluft staan. Wat bedoelt hij? Ik kijk hem na en begin dan te lopen, achter hem aan. Al snel ben ik hem kwijt en weet ik niet meer waar ik ben. Ik kijk om me heen en wrijf in mijn koude handen.

"Weet je het al?" Ik draai me om maar zie niks.

"Waar ben je? Kom tevoorschijn." Ik kijk bang naar alle kanten.

"Ik zal je nog een hint geven. Wat wordt verborgen door licht maar wordt gedood door duisternis?"

Ik ren naar de stem toe maar daar is niemand. Ik kijk om me heen, de regen druppelt in mijn ogen en alles wordt wazig. "Ga weg, laat me met rust." Ik loop langzaam achteruit weg en begin dan te rennen. Ver kom ik niet want ik ren tegen iemand aan. Ik gil en probeer weg te komen maar de persoon tegenover me houd stevig mijn polsen vast.

"Laat me los." Ik probeer mijn polsen los te trekken.

"Rustig, Angel, ik ben het." Ik kijk naar het gezicht van de persoon tegenover me en zie Daimon.

"Gelukkig." Ik zucht en relax weer een beetje. "Ik dacht dat je iemand anders was."

"Wie dacht je dat ik was? Wat is er aan de hand?" Hij kijkt me bezorgt aan en houd nog steeds mijn polsen stevig vast.

"Een of andere creep." Ik vertel hem wat er gebeurt is.

"Dat is wel een probleem." Zegt Daimon bedachtzaam.

"Waarom?" Ik kijk hem vragend aan.

"Kom, we gaan naar mijn huis en ik leg het je uit." Hij pakt mijn hand en samen lopen we naar zijn huis. Daar aangekomen, doe ik mijn jas uit en lopen we naar Daimons kamer.

"Wil je wat drinken?" Hij kijkt me vragend aan, zijn haar in zijn ogen hangend.

"Ja graag." Ik wrijf in mijn handen.

"Hier." Hij geeft me een trui. "Als je wil kan je die aan doen." Hij loopt de kamer uit.

Ik trek snel zijn trui aan. Hij is veel te groot maar wel lekker warm en droog. Even later komt Daimon binnen met thee.

"Maar wat is er nou zo erg dat iemand me volgt?" Vraag ik hem.

"Omdat er dan de kans bestaat dat die persoon erachter komt dat jij een van de Zes bent." Daimon kijkt naar zijn handen.

"Hoe kan ik er dan voor zorgen dat hij me niet meer volgt." Ik neem een slok thee en voel me al weer een beetje warmer worden.

"Ik weet het niet, je moet niks verdachts doen en doen alsof je niet merkt dat hij je volgt."

"Hij heeft denk ik al wel door dat ik weet dat hij me volgt." Ik kijk twijfelend naar Daimon. "Ik durf niet meer over straat door hem, door het constante gevoel dat ik bekeken wordt."

Daimon slaat zijn armen om me heen en drukt me zacht tegen hem aan. "Het komt goed, daar zorg ik voor."

Normaal gesproken vind ik het niet oké als mensen me gewoon knuffelen maar bij Daimon is het anders. Ik voel me rustiger en veiliger. Ik wil dat hij me nooit meer los laat en dat ik voor altijd hier kan blijven.

"Zal ik je anders naar huis brengen, als je je daar beter bij voelt?" Daimon laat me weer los en kijkt me vragend aan.

"Oké." Hij laat me los en we gaan weer maar buiten. Daimon pakt zijn fiets en ik spring achterop. Ik sla mijn armen om zijn middel en we fietsen naar mijn huis.

"Moet ik nog mee naar de deur of niet." Zegt Daimon als we voor mijn huis staan.

"Nee hoor, bedankt voor het brengen." Ik draai me om en loop weg.

"Weet dat ik er altijd voor je ben." Roept hij me nog achterna.

Ik glimlach en voel me warm van binnen worden.

The FallenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu