03. Dix

183 3 3
                                    

Chapter Three

'Eeflynn, ik... ik wou niet,' begin ik stotterend. Ze staart me met haar grote blauwe ogen doordringend aan, met soms even een blik op de foto. 'Ik moet gaan...'

'Wacht, Lylith!' Roept ze me achterna als ik met mijn tas op blote voeten de gang op ren. Met een handomdraai verander ik mijn wit fluwelen jurkje naar een normale outfit. Een beige broek, een wit-blauw gestreepte trui en een bruine jas tot mijn heupen, met daaronder bruine gympen. De kleuren die ze in ons 'huis' behouden door een spreuk, verbleken naar wit zodra ik de deur uit ben.

Als ik net neer plof op de harde stenen trap hoor ik banden de hoek om scheuren. Achter het kleine schuurtje die aan ons huis gegrensd ligt en de boer wat kippen heeft komt een gedaante tevoorschijn. In een poging om mijn tranen te verbergen schiet ik overeind en zet een berenmutsje op die aan een haakje hangt. Vlak naast de mistletoe die Eeflynn elke kerst ophangt. Ik probeer het altijd zo veel mogelijk te vermijden, spring soms zelfs door het raam.

Ik geloof niet in sprookjes en gezegdes. Het is een manier om de echte wereld te ontvluchten, en daar doe ik niet aan. Zal ik nooit aan doen ook. Jezelf een beetje voor de gek houden met hoe de wereld kán zijn, of hoe iemand anders zijn leven gaat. Je voordoen als net zo'n magisch wezen.

Als ik zie dat de gedaante veranderd in het vertrouwde lichaam van Dix spring ik gelijk het trappetje af. Dix is mijn beste vriend hier. We lijken totaal niet op elkaar. Hij is een stuk geloviger in dingen als sprookjes, waar ik – zoals ik net heb uitgelegt – totaal niet van houd. Iedereen heeft in zijn ogen wat goeds, hij praat met iedereen die hij tegen komt en weet altijd het juiste te zeggen. In tegenstelling tot ik, die altijd de grootste hekel heeft aan vreemden, nooit weet wat je moet zeggen en zoveel mogelijk de mensen en buitenwereld vermijd.

Het enigste wat we gemeen hebben is ons blonde haar, blanke huid en en witte kleren. Net zoals iedereen in deze hemel, tenzij je speciaal koningsbloed hebt of je al met een échte donkere huid bent geboren. Zoals de bewaker.

'Lylith! Kom je mee naar het bos? De dieren zijn bezig met eten te verzamelen voor hun winterslaap en het meer is nog niet bevroren!' Ratelt hij opgewonden. Er verschijnt een glimlach om mijn lippen waarvan ik niet weet of die echt of nep is. Eigenlijk is het wel het laatste waar ik zin in heb voordat ik morgen vertrek, er is nog zoveel dat ik wil doen of wil bezoeken. Maar ik kan hem dit pleziertje niet afnemen. Het is de beste plek waar ik hem kan vertellen dat ik voorlopig weg ben.

Ik spring achterop zijn fiets. 'Kom op dan,' zeg ik lachend.

Ondanks mijn negatieve verwachtingen is het er geweldig. Dix heeft een plek in de bergen gevonden waar allerlei planten en fruitbomen bloeien en waar we net zo lang zitten tot we buikpijn krijgen, we zwemmen in het ijskoude water, kijken onder een deken op de bergen toe hoe de dieren eten bij elkaar scharrelen en in hun nest verbergen, waarna we een eekhoorn gaan helpen door eten in zijn nest te leggen en wat wortels in een konijnenhol gooien. We hebben geen idee of ze het überhaupt gaan eten, maar we hebben ontzettend veel lol. Het voelt als die dag in het bos met...

Nee, daar mag ik niet aan denken. Hij is slecht. Slecht, slecht...

'Zo,' zegt Dix tevreden als het kleedje met de lekkernij goed ligt en hij een deken over ons heen heeft getrokken. We liggen in de bergen op een rots, terwijl de zon ondergaat. Het is perfect, niks wat het kan verpesten.

'We hebben elkaar lang niet gezien, hé,' zegt hij zachtjes. Ik schud mijn hoofd en volg met mijn blik een vogel die van boom naar boom vliegt. 'Hm-mm.'

'En we hebben veel te bespreken, niet?' Hij stopt een framboos in mijn mond. 'Hm-mm.'

Nog meer framboosjes, en wat bessen. Ik vraag me even af of ze niet giftig zijn, maar hij propt ze al in mijn mond.

'Maar we hebben alle tijd,' mompel ik met volle mond. Niet netjes, wel lekker.

'Alle tijd?' Vraagt hij. Mijn ogen schieten wijdopen en ik stop met kauwen. Zou hij het weten? Zou iemand hem iets hebben verteld? Heb ik zelf iets verklapt? Heeft hij ons afgeluisterd? Kan hij opeens gedachtes lezen?

'Luister Dix, ik moet je iets vertellen,' begin ik zuchtend. Hij gaat overeind zitten en kijkt me vragend, zelfs wat verbaasd, aan. 'Ik moet weg, en ik kom voorlopig niet meer terug.'

Met als vervolg zo'n verschrikkelijke stilte waaruit ik me nooit weet te redden.

'Wanneer?'

'Morgenochtend...'

Stilte.

'Hoelang weet je dit al, Lylith?' Vraagt hij gekwetst. Lylith... Ik haat het als hij mijn naam uitspreekt, waarop volgt dat het duidelijk is dat hij dit serieus neemt, misschien zelfs erg vind. Mijn eigen naam, alsof het een vreemd, veelbetekend woord is, springt rond in mijn hoofd en gebruikt mijn hersens als trampoline.

'Ongeveer een uur voordat jij me kwam ophalen. En we zijn hier nu al zo'n...' Ik kijk even naar de horloge om mijn pols. '4 uur.' Hij kijkt me aan, met die puppyogen van hem waar tranen zwemmen. 'Dus nu zo'n 7 uur.'

'Misschien... Misschien is het beter als je weggaat,' zegt hij zachtjes. Ik krijg tranen in mijn ogen, praat tegen hem, schud hem heen en weer. Maar hij negeert me.

Langzaam sta ik op, en wacht. Maar er volgt niks. Geen woord.

Ik loop de berg af, kijk naar de voetstappen die in de sneeuw verdwijnen. De bessen die op de grond liggen en hun rode vloeistof over het sneeuw laat glijden.

Als ik over mijn schouder kijk, is de berg leeg.

RevengeWhere stories live. Discover now