Het was een flits, wat me wakker maakte. Een flits uit het niets. Er zijn geen wolken te bekennen. Overal om me heen zie ik de sterren in een pikdonkere nacht, en naast me ligt Bennu. Hij lijkt te slapen, maar aan zijn oren te zien, die elke keer kleine schokkende bewegingen maken als er iets te horen is, is dat niet zo. Onweer was het niet, daarvoor zijn wolken nodig. Dit is een open veld, dus als het een flits was die op de grond gemaakt zou zijn, zou ik nog resten moeten zien. Of tenminste rook. Niks. Ik hoop maar dat ik het me heb verbeeld, maar daar ben ik minder zeker van als ik mijn ogen dicht probeer te doen. Weer een flits. Slapen is geen optie. Ik moet verkennen. In de nacht. Het zal me verbazen als ik überhaupt iets kan verkennen. De derde flits staat op mijn netvlies gebrand. Ik zag een lange, rechte lijn naar een leeg punt aan de horizon trekken. Ik wil erheen, maar ik wil ook slapen. Mijn ogen zijn moe geworden door de combinatie van de flitsen en het wakker worden, maar ik moet erheen. Ik pak al mijn bagage en Bennu, want de kans is groot dat ik de weg terug zo niet meer weet aangezien ik geen hand voor ogen zie. Maar wat ik wel zie, is licht. Een klein stipje. Op de plek van de flits. Ik kan niet meer wachten en storm erheen, terwijl mijn bagage als een gek in het rond vliegt. Bennu raakt me niet kwijt, hij blijft achter me rennen, tot we bij het stipje licht zijn. Het is geen stipje, het is een fakkel. Een ouderwetse fakkel staat in de grond geboord, en achter deze staan er nog een paar, en nog een rij. Het licht van de fakkels schijnt op iets wat erachter staat. Is het een muur? Ik kan het niet heel goed zien, dus ik moet weer tasten. Maar zodra ik de koude stenen voel, word ik verblind door licht wat eruit komt. Het is een poort, van grote stenen die niet erg voorzichtig opelkaar zijn gelegd. Ik doe een paar stapjes achteruit, en een sterke wind zet op. Aan de andere kant van de tunnel is het overdag, er is een wijd veld, met in het midden van het veld een heuvel met een wilg erop. En een houten pad, dat leidt naar de grote wilg. Ik zou erheen kunnen gaan, naar dat bijna gouden landschap. Het ziet er in ieder geval erg aantrekkelijk uit, en ik heb in principe niks te verliezen, alleen Bennu en voedsel. Maar als ik Bennu en mijn bagage meeneem? Wat wil ik anders doen? De rest van mijn leven rond blijven zwerven of over een paar dagen terug naar huis gaan? Allebei vind ik niet zo fantastisch. Langzaam loop ik met Bennu in mijn handen naar de poort, en ik sluit mijn ogen. Ik neem één grote stap, en zodra ik in het mysterieuze landschap ben, kijk ik achterom. De ingang naar de gewone wereld verdwijnt. Ik ben nu verplicht het pad af te lopen, naar de grote groene wilg die op een klein heuveltje staat te pronken.
JE LEEST
War of Amanoteph
Fantasi"Zodra ik in het mysterieuze landschap ben, kijk ik achterom. De ingang naar de gewone wereld verdwijnt. Ik ben nu verplicht het pad af te lopen, naar de grote groene wilg die op een klein heuveltje staat te pronken."