10.

156 13 1
                                    

Het was vreemd om me in een ruimte te bevinden waar zich zoveel mensen bevonden. Ik hoorde én voelde hun bloed. Het gonsde door mijn lichaam en het maakte mij gek. Ik was wel gewend om een aantal mensen om mij heen te hebben, maar dit was absurd. Er waren overal mensen. In de gang, in de klaslokalen, in de kantine. Mijn hemel. De kantine. Het was zo volgepropt dat ik de druk nauwelijks aankon. Ergens had ik de behoefte me terug te trekken, om het op te geven en het kleine leventje dat ik probeerde op te bouwen te laten vallen. Maar ik hield niet van opgeven. Ik had geleerd door te gaan. Op sommige momenten had ik het vaker gewild, maar ik had het nooit gedaan. In de gevechten die ik had moeten houden, had ik mij ook niet kunnen terugtrekken, dan was het mijn dood geworden. En verrassing, ik leef nog steeds.

Het was het vijfde lesuur en het eerste waarin iemand het aandurfde zijn tas op de tafel naast het mijne te laten vallen, om daarna plaats te nemen op de stoel. De rest keek mij aan alsof ik een monster was. Alsof ze het wisten.

Maak vrienden,’ klonk de stem van meneer Lewis in mijn hoofd. Ik herinnerde mij hoe we samen de stad in trokken en hoe hij mij een kleine kijk op het leven bood en vertelde over dingen als vrienden, mensen die het leven voor jou waar maken. Het had me geïnspireerd en het was mijn doel om het daarom niet te verpesten en het advies van meneer Lewis op te volgen.

De jongens tegenover ons keken vreemd naar de jongen naast mij. Alsof hij iets heel doms deed, iets dat hem in groot gevaar bracht. Misschien was dat ook wel zo.

‘Vincent,’ zei de jongen. Hij moest mijn verbaasde gezicht hebben gezien, want hij verduidelijkte zichzelf al gauw. ‘Ik ben Vincent.’

‘Charlotte,’ antwoordde ik, ‘mijn naam is Charlotte.’ Charlotte Elisabeth Lewis. Het was mijn naam, maar sinds de naam “Alex Williams” in de wereld bracht was, voelde het als een grote leugen. Alsof dát mijn naam was.

‘Aangenaam, Charlotte. Wat brengt je naar deze school?’ Ik wist niet of hij beleefd wilde zijn of dat hij oprecht geïnteresseerd was.

‘Mijn moeder is overleden en mijn vader wilde een nieuwe start maken.’ Het was niet gelogen, maar het waren ook geen feiten die bij elkaar hoorden.

Het viel me op dat de jongen een hele eigen stijl had, dat hij geheel zichzelf leek te zijn en dat hij ook nog eens geaccepteerd werd. Hij had korte haren en had het niet volgestopt met gel, maar met haarlak. Zijn gezicht was bedekt met een subtiele laag poeder, iets dat anderen waarschijnlijk niet zouden zien, maar ik met mijn zicht niet kon missen. De jongen was sympathiek en soms kon ik merken dat hijzelf genoeg levenservaring had om anderen hun pijn ook te voelen. Waarschijnlijk was dat de reden dat ik hem mocht. Hij accepteerde mij en leek mijn probleem te begrijpen. Hij zou eens moeten weten.

We raakten aan de praat en hoewel mijn antwoorden kort, verlegen en terughouden waren, was het een leuk gesprek. Hij wist zelfs zo nu en dan een glimlach op mijn gezicht op te wekken. Hij vertelde mij de meest gênante roddels die door de school gingen en hij beloofde mij dat hij mij zijn roddels zou vertellen wanneer we ergens alleen zouden zijn. Ik wist niet of dít een vriendschap te noemen was, maar voor mij voelde het zo. Het leek te voldoen aan de beschrijving die meneer Lewis mij gegeven had.

En op dat moment werd ik overvallen door mijn eigen kracht. 

Experiment 13Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu