Hoofdstuk 5

83 6 0
                                    

.
.
.

Ruw trek ik de gevoerde handschoenen van mijn handen en duw die samen met het halstertouw dat al die tijd onopgemerkt vastgeklemd zat in mijn greep in de verbaasde handen van de stal beheerder.

Modderige voetafdrukken leiden een spoor naar de verder verlaten baden. Voor de ingang loopt het spoor dood en liggen er twee laarzen op de grond, die daar in een vlaag van woede en frustratie neergegooid zijn.

Ik grimas voordat ik snel naar binnen glip. De stoom slaat in mijn gezicht en verscheidene sterk geurende oliën doen me mijn neus optrekken. Boven mijn hoofd strekt zich een hoog en afgerond plafond uit, met ingebouwde mozaïeken. Pilaren ondersteunen het en grote gordijnen voor de ramen houden nieuwsgierige ogen weg.

Gefrustreerd ruk ik de japon over mijn hoofd, de aangekoekte modder glijdt gedeeltelijk van de stof en valt op de verder smetteloze betonnen vloer. De door mijzelf slordig ingeweven touwtjes van mijn korset trek ik er helemaal uit en gooi het ongeduldig weg. Het hoopje schuif ik ongeduldig met mijn voet weg, de zachte plons niet horend.

De grove stenen schuren onder mijn blote voeten en nog strak van adrenaline vraag ik me af waarom ik hier zo lang al niet ben geweest. De drie baden liggen er stil bij, ik kan mijn eigen hartvormige gezicht enigszins verdraaid zien drijven.

Grove wenkbrauwen geven me iets robuusts; een effect dat bij een eerste aanzicht bijna onmiddellijk teniet wordt gedaan door mijn zwart geverfde wimpers waarvan het meeste in korreltje onder mijn ogen ligt en de nu-niet-zo-onschuldige amberkleurige ogen, die tot mijn ontzetting opgezet en rood omlijnd zijn. Ik vervloek mijn bijtende tranen van gisterenavond.

Een voet steekt in het koude water, mijn spiegelbeeld verdwijnt tot een schaduw. De baden zijn -dankzij mijn vaders voorliefde voor het toga dragende volk- op de zelfde manier opgezet als de Romeinse badhuizen. De gezichten in mozaïeken die op me neer kijken zijn dan ook die van de oude goden en de zuilen zijn uit een oude tempel in Rome geplunderd.

Mijn lichaam zakt langzaam in het water, de kou beneemt mijn adem voor een paar luttele seconden wanneer mijn huid paars en blauw kleurt. Mijn aders vaag zichtbaar door de perkamentachtige huid.

Ik boen totdat mijn huid weer rood en het water troebel ziet. Dan  verhuis ik naar het volgende, waar ik nog een hele tijd tot aan mijn schouders in het warme bad blijf zitten, de hitte een ware verademing. Priegelend ben ik ondertussen bezig de aarde onder mijn nagelriemen vandaan te halen.

Uiteindelijk wikkel ik mezelf met tegenzin in een groot linnengoed, kippenvel waar de ijle lucht me raakt en sissend ontsnapt mijn adem die witte wolkjes vormt in de waterige zonnestralen. Starend naar de lege vloer.

...... ☆ - ★ - ☆ ......

Mijn hart bonst in mijn keel, tot nu toe heb ik de dienstmeisjes van mijn broertje, een paar schildwachten en een verdwaalde baron wiens aarzelende voetstappen zich beetje bij beetje verder van me verwijderen weten te ontwijken door op het laatste moment een andere gang in te slaan. Dit heeft er echter wel in geresulteerd dat ik me nu aan de compleet andere kant van het kasteel bevindt. Ik kreun zachtjes.

"Amelia?!" Klinkt een geschokte stem achter me.

Verstijfd blijf ik staan en pas na en paar secondes weet ik mezelf langzaam om te draaien. Ik herken de zwarte krullen en de ietwat gebogen slungelige postuur. Oh goden.

In een wereld waarin het zicht van een enkel of schouder al ordinair gevonden wordt, geeft een prinses die alleen in een -weliswaar grote- handdoek in de gangen rondloopt meer dan genoeg aanleiding tot grote ogen. En ik denkt niet dat het uitmaakte dat ik er niks aan kon doen; ik heb niet expres mijn kleding naar de bodem van het koudwaterbad geschopt.

Even blijven we elkaar alleen aanstaren. Ik doe geen moeite om te glimlachen; de etiquette voor onze gasten is samen met mijn jurk achtergebleven in het klamme badhuis.

Zijn lippen bewegen even van elkaar af, maar zijn woorden blijven in zijn keel steken. Zijn ogen glijden over me heen, en ik reageer onverbeterlijk door met een frons kruis beschermend mijn armen voor mijn lichaam te plaatsen.

"Durf je ogen nog een keer op die manier de kost te geven. Dat is een bevel hertog." Sis ik verheven, ondanks de tranen van schaamte die in mijn ooghoeken branden.

"En nu ga jij mij helpen om veilig en ongezien bij mijn vertrekken te komen." Ondanks de mooie samenstelling van woorden lijkt mijn stem er niet bij te horen: ze vertonen meer sporen van een vraag dan de bedoelde stelling.

Lichtelijk spottend buigt hij minimaal, zijn ogen als sterren tegen de helderblauwe hemel. Onzeker over wat dat betekent besluit ik hem strak te houden, hij heeft me nu al gezien; maar dat wil niet zeggen dat anderen dat ook mogen. Ik heb een reputatie opgebouwd, en een klein akkefietje als dit kan die en mijn kans op de troon de grond in boren.

.../~*~\...

"Prinses, houdt je stil!" Ruw trekt hij de een deur open en duwt me zonder pardon naar binnen.

Woest draai ik me om om hem te vragen waar hij in godsnaam het lef vandaan haalt, maar ik bots tegen een dichte deur op. Verdwaasd kijk ik even voor me uit.

Dan druk ik mijn oor tegen het hout en hoor vaag twee stemmen, waarvan een daarvan aan hertog Evans toebehoort -die ik met opgerichte ogen en zachtjes prevelende lippen bedank- en een andere, zachtere. Even meen ik mijn naam te horen vallen, maar twijfel of het niet mijn verbeelding is die me weer eens parten speelt.

Ik draai me om en zie dat ik in een op het eerste gezicht verlaten opslagruimte ben. In een grote onflatteuze kast staan stoffige dienbladen opgestapeld, naast wat opgevouwen schorten en schoon maakspullen. Het enige licht komt door een hoop klein raampje met tralies. Het gruis op de betonnen vloer blijft onaangenaam aan mijn blote voetzolen plakken, maar een schittering onder een hoop rommel wekt mijn nieuwsgierigheid.

Ik zink neer op mijn knieën en steek mijn hand onder de open ruimte onder de kast. Mijn lange vingers strekken zich, een plakkerig iets stoot tegen me aan en een rilling loopt over mijn rug. Koppig blijf ik echter graaien totdat de mijn vingers zich om iets kouds en hards sluiten. Vlug trek ik mijn hand terug.

Verbaasd kijk ik naar de ijzeren sleutel in mijn hand, die in tegenstelling tot de rest in de bedompte en schaduwachtige ruimte glinstert, alsof hij zojuist op gepoetst is. Gefascineerd vraag ik me af waar hij voor is.

Een streep fel licht valt over mijn rug heen. "De kust is veilig."

De hertog duwt de deur verder open, zijn wenkbrauwen hoog opgetrokken wanneer hij me op de grond ziet zitten. Langzaam sta ik op, ondertussen mijn vondst zonder dat hij het merkt in de zak van de geleende badjas laten glijdend.

Met een lichtelijk schuldgevoel glimlacht ik naar hem. "Nog bedankt voor je redding," zeg ik ietwat timide.

De sleutel brandt in mijn zak wanneer ik me weer naast hem schaar.

Heart beatWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu