(6 dagen eerder)
Daar zit ik dan. Op mijn bed met een pistool in mijn handen. Opeens wordt het me allemaal teveel. Ik voel de tranen over mijn wangen stromen. Ik zit zo een tijdje te huilen en na te denken. Ik weet niet wat ik moet doen.
Na voor mijn gevoel uren, gaat er een harde toeter. We moeten opstaan. Met een zwaar hoofd, en benen die me niet meer kunnen dragen, loop ik naar de hoofdzaal. Als ik binnenkom, komt er meteen een docent naar me toe, en zegt: "Jonas wat zie je eruit! Wat is er gebeurd? Heb je slecht geslapen?" Ik ben niet van plan het verhaal te vertellen over wat ik vannacht heb meegemaakt. "Gewoon, beetje moe." antwoord ik.
Als iedereen er is, hebben al ruim 10 mensen aan me gevraagd of er iets is. Gek word ik ervan. Ik moet en zal de groep vinden. Vandaag nog. Na de lunch, krijgen we vrije tijd, en ik weet meteen wat ik ga doen. Het bos in. Ik trek warme kleren aan, want zo warm is het niet. Zonder twijfel pak ik het pistool, verberg het in mijn trui, en loop weg. Ik loop in een snel tempo.
Als ik zo'n drie kwartier aan het lopen ben, zie ik iets vaags in de verte. Ik loop er naartoe, en zie al snel dat het een hut is. Het ziet er oud uit, en er zijn een paar ruiten ingeslagen. Als ik er ongeveer tien meter vanaf sta, kan ik door het raam kijken. Ik zie niks, want het is erg donker binnen. Ik twijfel geen seconde, en ga naar binnen. De deur kraakt, evenals de vloer. Stilletjes loop ik de kamer binnen. Ik probeer te kijken of er een lamp is, maar ik kan geen lichtknop vinden. Ik kijk een beetje rond, maar opeens hoor ik de deur opengaan. Snel verberg ik me achter een stoel, en hou mijn adem in. "Wie is daar?" Hoor ik een zware mannestem zeggen. "Ik weet dat je er bent, dus ik zou maar tevoorschijn komen, anders staan er minder leuke dingen te wachten" Daar schrik ik van. Geluidloos pak ik het pistool onder mijn trui vandaan, en houd hem stevig vast.