Hoofdstuk Tien - Licht of geen licht

78 9 6
                                    

Toen ik mijn ogen opendeed, zag ik echter niet de toch al vertrouwde contouren van de zwarte kamer, maar een onbekende, witte ruimte. Ik lag in een soort van ziekenhuisbed, rondom mij was de kamer gevuld met apparatuur. Ik herkende er geen enkele van alleen de hartmonitor naast mij die rustig biepte als teken dat mijn hart nog werkte. Ik was een beetje gewend geraakt aan de donkere, zwarte muren van onze 'kamer'. Nu ik al dat wit rond me heen zag, werd ik er weer aan herinnerd dat ik me in een ziekenhuis bevond. Maar ik was niet alleen.

"Atlanta, je bent wakker," klonk het.

Die stem. Ik herkende hem. Maar van waar? Ik wist zeker dat ik die stem al eerder had gehoord, maar ik kon hem maar niet plaatsen. Ik probeerde mijn hoofd te draaien in de richting van het geluid, maar zodra ik nog maar de kleinste beweging maakte, werd ik overvallen door een bonzende hoofdpijn. Ik kon niet anders dan mijn ogen weer sluiten.

"Auw!"

Meteen voelde ik twee koele handen op mij, één op mijn arm en de andere op mijn voorhoofd.

"Atlanta? Alles goed?" zei de stem weer.

"Nee," kreeg ik er nog net uit voordat ik wegzakte in een diepe slaap.

Ik volgde het zwarte lichtje en het leidde me naar een plek die ik alleen maar zou kunnen beschrijven als verschrikkelijk en donker. Er was geen zonlicht, alleen de maan gaf de plaats het nodige licht. Ookal was het niet veel, ik kon duidelijk zien waar deze plaats om draaide. De plaats was gevuld met vergeten dromen, fouten, hopeloze dingen en natuurlijk De Zwarte Man. Ik stond oog in oog met De Zwarte Man. Zijn ogen boorde zich in de mijne en ik hield mijn adem in. Bang dat als ik ook maar één beweging zou maken, hij me zou opmerken. Bang dat als ik ook maar één ding fout zou doen, hij me zou straffen. Maar het was al te laat, hij had me al gezien. Natuurlijk, hoe kon hij ook naast me kijken? Hij zette een stap vooruit, ik één achteruit, hopend dat het hem zou ontmoedigen om er nog één vooruit te zetten. Ik had moeten weten dat hij niet zomaar opgaf, hij zette er nog één vooruit en nog één. Met elke stap dat hij vooruit zette, zette ik er één achteruit. Ik probeerde hem te slim af te zijn, maar hij leek me altijd één stap voor te zijn. Ik zetten nog één laatste stap achteruit, maar ik voelde geen grond meer onder mijn voet en ik viel in een diep, eindeloos gat. Tijdens mijn val schoten er verschillende gedachten door me heen. De eerste was opluchting, ik was ontsnapt aan De Zwarte Man. De tweede was paniek, ik viel! Help! De derde en laatste was acceptatie. Ik accepteerde dat ik zou vallen, dat ik waarschijnlijk zou breken en dat het waarschijnlijk geen mooie bedoeling zou worden, maar ik accepteerde het. Net toen ik dacht dat ik het einde van mijn val bereikt had, voelde ik twee sterke armen om me heen. Iemand had me opgevangen. Ik viel niet meer, ik lag veilig in de armen van iemand. Ik keek op en zag een maar al te bekend gezicht.

"Atlanta!"

Ik bewoog mijn hand. Iemand had mijn hand vast en ik kneep erin.

"Atlanta!"

Ik deed één oog open.

"Atlanta? Ben je wakker?"

Ik deed mijn andere oog open.

"Is alles goed?"

Ik knipperde en knikte. Naast me verscheen het vriendelijke gezicht van Evan.

"Is alles goed?" vroeg hij nog een keer.

"Ja, ik denk het wel." Mijn stem klonk schor, alsof ik al lang niets meer gezegd had. "Waar zijn we?"

"Herinner je je nog iets?" Zijn gezichtsuitdrukking was bezorgd.

Ik fronste en dacht eens goed na. Toen wist ik het weer, het ziekenhuis, Adrian en ik vastgebonden op een stoel, De Zwarte Man, Adrian zijn droommeisje, het felle licht.

Droom over meWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu