Chapter one

1.3K 2 0
                                    

1.

‘Ik zal het kort houden, Mijn jeugd is een ramp ramp’

Skip's ogen voelde zwaar aan, hij veegde het goedje slaap uit zijn ooghoeken met zijn vieze zwarte vingers. Skip was wakker geworden in een tunnel, Dat was geen totale verrassing aangezien hij overal en nergens sliep dus ook regelmatig in een tunnel. Maar dit keer was hij niet alleen. ‘Dat zie ik inderdaad’ Skip keek de man aan, hij schatte dat hij zo’n een meter tachtig lang zou zijn, hij had jeans, met een witte T-shirt en zwart leren jack aan. Zijn haar was kort bruin, en door de regen, plat op zijn hoofd terwijl verschillende slierten voor zijn bruine ogen danste.

Wie is die man, dacht Skip, Op het eerste gezicht leek het erop dat het zo’n drugshandelaar was vanwege zijn patserige voorkomen. Maar deze man, die overigens eind twintig begin dertig leek, was tegen de andere wand van de tunnel aangezeten, precies tegenover Skip. Even hadden ze elkaar aangestaard totdat die lange Jan, vragen begon te stellen aan Skip, die er niet naar voelde om antwoord te geven. ‘Wat kom jij hier doen dan?’ De kleine jonge met de blauwe ogen hielden de vreemdeling in de gaten, zo impulsief als hij was, was het hem niet gelukt geen antwoord te geven, dan maar doorvragen dacht hij bij zichzelf. ‘Ik zit hier alleen maar’ antwoordde de vreemdeling, nonchalant keek hij om zich heen, naar zijn omgeving om daarna Skip weer aan te kijken. Skip vond het getreuzel, tijdverdoenerij die man wou iets, toch voelde hij dat deze man hem niet in elkaar zou schoppen, dat hij geen zwerver was, en misschien ook geen drugshandelaar zoals hij eerst had gedacht. ‘Waarom ben jij hier’ 'Omdat ik niet thuis ben' Skip's bruine haar viel over zijn ogen hij keek de man smalend aan, hij had hem gedist. De man die zich nog niet had voorgesteld bleef stil, wachten op een antwoord, een serieus antwoord. Skip voelde zich op de een of andere manier gedwongen om de waarheid te zeggen, iets wat hij iemand moeilijk kan onthouden omdat hij niet kan liegen. 'Ik ben hier omdat ik niet weet waar ik heen moet, alles is beter dan thuis'

De kleine jongen, Skip, had warrig bruin haar en blauwe ogen. Bruin van de zomerse zon, die hij veel op had gepikt door het straatleven dat hij leid. Met gescheurde jeans, en een lange mouwen shirt  –die eigenlijk wit hoorde te zijn maar donder het vuil zit, en bloed op de achterkant door zijn wonden- zat hij er armzalig bij.

De opgekropte ergernissen hadden zich opgestapeld, gefrustreerd voelde hij de woede door zich heen stromen, waarom zat hij hier op straat? Waarom had hij geen liefhebbende ouders? Waarom had hij dit alles moeten doorstaan om nu overhoord te worden door een vreemde, een lieve vreemde? Skip stond op, zocht een prooi, wat toevallig een vuilnisbak moest zijn, en schopte er tegen aan. De vuilnisbak werd met veel kabaal en geweld verplaatst zodat Skip’s oncontroleerbare lichaam, een ander slachtoffer koos, de muur. Zijn vuisten vonden de muur, Skip zelf was niet agressief ingesteld, helemaal niet hij was altijd de gepeste, maar de straat doet iets met je, het veranderd je van binnen en buiten. De man bleef zitten waar hij zat, en aanschouwde het tragische schouwspel. ‘arme jongen’ mompelde hij, zonder dat Skip het hoorde. Tot dat het te erg werd, op een begeven moment had hij gezien dat er bloed achter bleef op de plekken waar de kleine jongen sloeg. Jake stond op en pakte de armen achterlangs vast. Alsof Jake hem handboeien om wou doen. Tot zijn verbazing, stribbelde Skip niet eens tegen. Langzaam liet hij de kleine jongen zitten op de grond, op de vieze koude grond, besmeurd met voedselresten en god weet wat er nog meer had gelegen. Skip krulde zich op in het donkerste hoekje van de tunnel. De tunnel, wiens bestaan voor niemand meerwaarde had/ die nooit een trekpleister is geweest, zelfs de zwervers, prostituees, straat katten en honden , meden dit deel van de stad. Alleen Skip had hier tijdelijk zijn plek gecreëerd tussen al het troep. Zachtjes snikte de kleine zwerver, met zijn handen voor zijn vieze snoet, het zout van zijn tranen vulden de sneeën in zijn handpalmen. Een zachte bries ontblote een stukje rug, waar zijn wond pijnlijke signalen naar zijn hersens stuurde. Tussen het gesnik wist Skip zachtjes pijnlijke kreten te mompelen.

De man liep naar de kleine jongen toe, hij bukte tot hij op oog hoogde was. Hij keek in de blauwe ogen, van ongeveer 8 tot 9 jaar. Skip vroeg zich af wat er gebeurde, waarom liet hij deze man toe in zijn wereldje, in zijn bubbel. De man was gewoon door zijn meur heen gebroken, en staat op nog minder dan tien centimeter afstand. 'Hoe heet jij?' was de volgende vraag aan Skip, die zijn hoofd verborg in zijn handen. Die doordringende ogen! De bruine kijkers van de man leken dwars door hem heen te kijken, zo bruin als... chocolademelk? 'Skip' Dat is niet waar maar ook niet gelogen, maar ondanks deze misleidende truc voelde hij zich geen overwinnaar. 'Hoe heet jij' wist hij nog maar net uit te brengen.

Skip bekeek zijn ravage aan de bovenkant van zijn handen, zijn knokkels waren bond en blauw, en besmeurd met bloed dat door de knokkel van zijn wijs- en middelvinger kwam, van zijn linker hand. Zijn rechter hand zag er net zo uit. Zijn armen liet hij gekruist over zijn lichaam hangen met zijn handen verstopt onder zijn oksels. Waarom wil die man hem helpen? Hij was niets waard, hij was een nobody een niemand. Skip staarde naar de met graffiti besmoten muur, net buiten de tunnel. De regen tikte langzaam verder in de plassen die daardoor waren ontstaan.

‘Ik heet Jake’ Skip's blauwe ogen bleven Jake roerloos aanstaren, in het duister waren ze zelfs goed zichtbaar. Jake liep zachtjes naar Skip toe, hij ging op zijn hoogte zitten en omhelsde hem, Skip liet het toe

SKIP; Why is life so hard?Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu