Hoofdstuk 10

13 5 0
                                    

Ondanks de strijd en bescherming van de goden, was het gevecht met de titaan mijn vader fataal geworden. Ik kon me amper herinneren wat er was gebeurd nadat de titaan was verslagen. Maar elke nacht had ik dezelfde droom. Dezelfde droom waar ik wakker werd op de bodem van de ocean. Waar het warm was ondanks de ijzige duisternis. Er lagen spiegels op de zeebodem en ik liet mezelf weer in zijn wereld slepen.


We liepen samen door de tuinen, ik aan zijn arm terwijl we praatte over wat we zouden gaan doen, alsof we alle tijd in de wereld hadden. We reden op capaill uisce, verfde op de witte kasteelmuren en creëerde nieuwe zeewezens. De wereld lag aan onze voeten en ik was zijn gelijke.


Ik hoorde zijn stem altijd voordat ik wakker werd. 'Ik wacht op je.' En toch werd ik altijd alleen wakker, in het kleine bed, in het kleine huis van mijn moeder. Waar ik na het gevecht was aangespoeld. Koud en alleen, met geen enkel teken van anderen overlevenden.


En ondanks alle dromen, alle gevechten en al het verlangen heb ik hem na het gevecht nooit meer gezien. Er waren al maanden verstreken en ik begon me af te vragen of ik de enige was die aan mijn gevoelens vasthield. Als ik niet beter wist, had ik gedacht dat hij van me af wilde zijn sinds ik na het gevecht nooit meer iets van hem had gehoord. En toch kwam ik elke keer terug naar de waterkant. Maar durfde het water nooit meer in te gaan, bang voor de eventuele afwijzing. Alsof hij me uit het wat zou duwen zodra ik het aanraakte. Ik streek over de zwaardschede schelp. Ondanks dat ik Golvenbreker had verloren tijdens het gevecht, had het voorwerp zich een weg terug naar me weten te vinden. Ik geloofde maar al te graag dat hij dat had gedaan, dat het hopelijk betekende dat hij nog op me wachtte. Hij had belooft op me te wachten, me op te komen halen als ik dat wilde.


'Ik ben niet helemaal eerlijk geweest.' Mijn moeder kwam naast me in het zand zitten, misschien was een gesprek aangaan ook wel beter dan doelloos naar de horizon staren. Toen ik aanspoelde was mijn been op verschillende plekken gebroken, het ik meerdere gekneusde ribben en andere verwondingen. Ik wist niet zeker of ik ooit nog zou kunnen lopen. Langzaam maar zeker begon ik er boven op te komen, maar ik had sinds dien nooit meer gezwommen. Ik had meerdere keren met mijn vingers over het wateroppervlakte gestreken, hopend dat hij me kwam halen, maar tevergeefs. Hij reageerde zelfs niet meer op mijn aanraking.


'Vroeg waren je vader's giften niet genoeg om ons een comfortable leven te veroorloven en moest ik doorgaan met parelduiken. Ik begon al een paar dagen na de bevalling, ik nam je mee op zee in een boot en het ging altijd goed. Tot je een jaar of anderhalf was en begon te lopen.' Dat waren dingen die ik nooit had geweten, dingen die ze me nooit had vertelt. Ik had altijd gedacht dat mijn vader genoeg was en ze dook als hobby en om haar familie te eren, maar blijkbaar was het nooit zo simpel geweest. 'Je viel in het water toen ik even niet keek, ik kwam boven en je was weg, toen ik dook en vreesde voor het ergste, ik zag je net in de duisternis van het water verdwijnen. Je wilde krijsen en hapte naar lucht, maar zonk alleen maar dieper dankzij het water dat je inademde.' Haar stem trilde terwijl de tranen over haar wangen liepen, dit was misschien de eerste keer dat ik mijn moeder echt zag huilen. Zelfs toen ik wakker werd, alleen, zonder mijn vader, was ze om mijn nek gevlogen. Ze had haar man verloren en zal nooit de kans krijgen om gedag te zeggen. Maar ik heb nooit tranen zien rollen.


'Iemand rees op uit het water, hij had jou in zijn handen zijn huid was leek gemaakt ze zijn van zout en diepe wateren, terwijl zijn haren als zeeschuim in de golven danste, en even dacht ik dat hij een titaan was en dat we er allebei geweest waren. Maar hij was te mensenlijk. Je ademde amper, jouw longen waren vol met water en je was ijskoud toen hij je teruggaf. Ik smeekte hem om iets te doen, om ervoor te zorgen dat ik mijn kindje niet kwijtraakte. Dus we sloten een deal. Jouw vader zijn herinneringen, voor jouw leven. Jouw vader zou de weg naar het Verzonken land vergeten en jij zou jouw leven terug krijgen.' Alhoewel de tranen waren gestopt glommen haar ogen nog steeds toen ze me aankeek en haar armen om me heen sloeg. Haar ademhaling trilde nog steeds toen ze weer sprak.


'De zee gaf een stuk van haar leven aan jou. Jij bent van de zee, je bent Maris, je bent net als de golven die er doorheen stromen. En als jou ooit iets zou overkomen, zouden jouw broeders en zusters, de golven, je terug naar huis duwen.' Hij had me naar huis gebracht, langzaam sijpelde het allemaal weer terug mijn hoofd in.


Ik had een flinke klap gemaakt op de zinkende mast van het schip, er was zelfs een moment geweest waar ik mijn bewustzijn had verloren. Toen ik wakker werd deed mijn hele lichaam zeer, ik kon amper bewegen toen ik de diepte in zonk en door Afon het water uit getild werd. Zijn blik was zacht en teder toen hij voorzichtig zijn voor hoofd tegen de mijne aanduwde, ondanks de pijn plaatste ik een hand op zijn wang, een wanhopige poging om zijn gezicht dichterbij te krijgen. Maar ik had niet eens de kracht om mijn lippen op zijn huid te duwen. Hij daarentegen plaatste ze op mijn voorhoofd voordat hij me dichter tegen zich aanduwde en zei: 'Ik zal je terugbrengen zodat je kan helen, Maris. Je kan naar huis komen als je weer oké bent, ik wacht op je.'


'Hij is zijn belofte nagegaan.' Ik wist dat ze het over hem had en ik dacht terug aan hoe zijn haren voelde terwijl hij naast me lag op het grasveld, hoe ik steeds over hem leek te dromen en over hoe ik hem vond zodra ik de open zee op was gegaan. Niets was toeval geweest. Mijn hart bonsde in mijn keel, puzzelstukken die ik eerst leek te missen, waren op hun plek gevallen. Ik was nu oké, ik kon weer lopen, ik kon alles. En ik hoopte, met heel mijn hart, dat hij niet had gereageerd omdat ik toen niet hard genoeg had geroepen.


'Mam, ik moet gaan.' Ze liet me los en streek over mijn wang. 'Dat weet ik.' Toen ik opstond vroeg ik me af of ze wist dat dit misschien de laatste keer was dat ze me ooit zou zien. Dat ze vanaf nu voor altijd alleen zal zijn. Nu weggaan was een egoïstische actie, dat wist ik heel goed, maar mijn hart voelde overspoeld en het enige wat ik wilde, was hem zien. Zonder ook maar verder na te denken, laat staan andere belangrijke spullen te pakken, ging ik richting het water, dompelde mijn tenen langzaam onder. Ik voelde mijn hartslag in elke millimeter van mijn lichaam en toch wilde ik niet liever dan dit. Ik had mezelf allang belooft dat ik voor altijd aan zijn zijde zou staan, er was niet wat ik liever wilde, er was niemand die me gelukkiger kon maken. Het enige wat ik nog moest doen, was het hem vertellen.


Ik liep steeds verder, steeds dieper. Totdat het water zo erg aan me trok, dat ik niet eens meer kon blijven staan. De omhelzing van het water was warmer dan elk ander mens. Er sprong een lach op mijn gezicht toen een stroming langs mijn ruggengraat omhoog liep en door mijn haren ging. Het duurde niet lang voordat ik water binnenkreeg, ik hield mijn hoest in terwijl ik wanhopig met mijn handen door het water ging, zoekend naar hem. Hem aanraken, hem voelen, was alles wat ik nu wilde. Ik vond zijn kaaklijn, streek over zijn wangen terwijl ik mijn voorhoofd tegen de zijne duwde.


Het water duwde ons omhoog en ineens kreeg ik weer lucht. Voordat ik het wist begon ik te hoesten en te proesten. Toch bleef ik door alles heen lachen en hij lachte met me mee. En op dat moment was het alleen hij en ik. Ik en hem. Toen hij zijn hoofd achterover gooide en zich verslikte in zijn eigen schaterlach, wist ik dat ik thuis was.

Verdrink meWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu