Proloog

46 4 1
                                    

Het was donker aan de hemel, de nacht was bijna aangebroken en het gekraak van takjes maakte het bos langzaam wakker. Boven aan de hemel werkte het maanlicht als een lamp in het donker. Hij stond vol en was ontzettend mooi. De voetstappen kwamen weg van een klein, achtjarig meisje. Na de zoveelste ruzie met haar oom was ze weggerend van het huis waar ze woonde, maar nu midden in het bos bleef ze doorlopen. Ze was een vastberaden om nu niet terug te gaan, ook al zou de koude wind haar volledig onderkoelt raken, ze was in geen enkel moment van plan terug te gaan naar waar ze vandaan kwam. Ze liep naar een open veld in het bos en zakte neer op de grond. Haar ogen staarden naar de hemel, waarschijnlijk was niemand echt onrustig over het feit dat ze weg was, dat was nooit iemand thuis. Ze sloot haar ogen en al snel was ze weg gedompeld.

Ze werd wakker van een grommend geluid in de buurt van haar en opende een oog om te kijken wat het was. Ze zag in de verte een zwarte raaf en fronste even kort, gezien het gegrom zich langzaam veranderde in gehijg achter haar. Ze draaide in een seconde om en stapte naar achteren. Voor haar stond een groot gedaante, die zowel menselijk was als wolf. Een gil ontsnapte uit haar mond terwijl ze langzaam naar achteren liep. Met een klap viel ze op de grond door een tak die achter haal lag. Ze verlamde even van de pijn in haar rug waardoor de wolf dichterbij kon komen en voor ze het wist had hij zich al zijn tanden al gezet in haar huid. Een pijnkreet kwam haar mond uit terwijl ze haar tranen in bedwang hield. Nog voor ze wegviel van de pijn hoorde ze de wolf wegrennen, en de raaf volgde het beest op de voet. 

Toen het meisje weer bij kwam zat ze op een oude, stoffen stoel in een onbekende woonkamer. Ze kijk even verward om haar heen en voelde aan haar arm, waar een verband om heen was gewikkeld en toen ze voor zich uitkeek keken er twee bruine, vriendelijke ogen haar aan. Een oudere man zat tegenover haar in een oudere leren leunstoel, met een versleten versleten goudgeel gekleurde kussen in zijn rug. 'Hallo' zei hij, met een vriendelijke en rustige toon. 'Ik vond je in het bos, wil je vertellen waarom je daar was?' vroeg hij, zonder enige boosheid, afkeuring of teleurstelling in zijn stem. Meer bezorgdheid en wat nieuwsgierigheid. Het meisje keek naar hem onderzoekend aan en pakte daarna de kop met warme chocolademelk, die voor haar klaarstond. Ze twijfelde even of ze deze man moest vertrouwen, maar was al blij genoeg dat ze niet dood was gegaan. Met haar hand ging ze even langs haar nek, waar duidelijk een litteken zat. 'Bedankt' zei ze zacht, maar dankbaar. 'Ik was verdwaald geraakt, nadat ik wegliep' beantwoord daarna de vraag van de man, met haar blik gericht op de punten van haar zwarte laarsjes, die onder de opgedroogde modder en speeksel lag. De man knikt. 'Waar woon je, dan breng ik je wel naar huis als het wat lichter is. Slaap zou je goed doen voor nu' Hij probeerde wat meer uit het meisje te halen, maar het meisje bleef stil en wees richting de kant waar ze die middag boos vandaan werd gerend. Ze keek naar buiten, het was een ochtend schemer. ''De villa, aan het begin van het bos'' zei ze. Ze keek naar de man tegenover haar, die een lichte glimlach op zijn gezicht had. ''Je lijkt iemand die niet snel iemand vertrouwt'' zei hij, zijn rustige stem was wel het eerste wat haar opviel nu ze er wat oplettend naar ging luisteren, ookal leek hij ook wel ongemakkelijk, alsof hij niet goed wist wat hij moest doen. ''Ik ben Newt, boven staat een bed voor je als je wilt slapen'' hij stond op en pakte een oude leren koffer die in de hoek stond. ''Ik ben Sarin, aangenaam'' stelde ze zich beleeft voor.  ''En graag, ik ben wel redelijk moe'' zei ze terwijl ze opstond en hem volgde richting de logeerkamer. Ze was volledig in haar gedachten verzonken en met alles wat ze die nacht mee had gemaakt was ze in slaap gevallen. 

The raven and the WolfWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu