Hoofdstuk 1 - Ogen die zien

387 28 97
                                    

De ogen van Valère Verdoodt hadden al veel gezien. Soms bedacht hij dat hij misschien wel een oude man zou kunnen zijn in het lichaam van een kind, omdat hij zich helemaal niet jong voelde, en hij liever filosofeerde en luisterde naar het geluid van de tikkende regen tegen de ruiten dan dat hij met de jongens van zijn klas na schooltijd op ontdekking ging in de bossen. Hij beschreef zichzelf het liefst als een oude geest, maar zijn ouders keken vreemd op telkens hij dat zei en broeders of zusters om zijn bizarre gedachtekronkels mee te delen had hij niet.

De zevenentwintigste december van het jaar 1895 was een van die avonden waarop hij op de vensterbank van zijn slaapkamer was gaan zitten, met zijn voorhoofd tegen de ruit gedrukt, en hij naar de grauwe hemel staarde en naar de regen luisterde. Zachtjes ging de deur open.

"Valère," klonk een zware mannenstem, "ligt ge nog niet in bed?"

De jongen keek om, naar de man die in de deuropening stond. Hij droeg zijn donkerbruine stropdas losjes om zijn hals en de bovenste knoopjes van zijn witte hemd stonden open. Op zijn bovenlip prijkte een dun snorretje; indien deze man een schilderij was geweest zou men veronderstellen dat de schilder het had opgegeven voor hij de snor had kunnen afmaken. In zijn vriendelijke blauwe ogen blonk plotseling een zweem van krankzinnigheid.

Valère kromp in elkaar. "Het spijt me, vader", zei hij vlug, en hij sprong van de vensterbank af en legde zich neer in zijn bed. Hij trok de dekens over zijn gezicht heen, in de hoop dat zijn vader zou denken dat hij moe was.

De man zette een aantal stappen dichterbij en ging op de bedrand zitten. "Allé Valère, wenst ge uw vader geen goeienacht?" vroeg hij streng.

De jongen schudde zijn hoofd. "Ik ben moe, vader", protesteerde hij zwakjes, terwijl hij nog dieper wegdook onder de dekens.

Zijn vader grinnikte, en even dacht Valère dat hij vergeven zou worden. De hoop van deze jongen was echter vergeefs. Plotseling stierf de spottende lach van zijn vader weg, en voor Valère de kans kreeg om zich onder zijn veilige dekens te verschuilen, hief de man zijn hand in de lucht en raakte hij Valères wang. Hij kromp in elkaar, greep naar zijn pijnlijke kaak en kneep zijn ogen dicht van angst.

Vader Verdoodt zweeg enkele tellen. "Zo heb ik u toch niet opgevoed, jongen? Als ik u iets vraag, verwacht ik dat ge gehoorzaamt."

"Neen, vader." Hij had de woorden al uitgesproken voor hij erover had kunnen nadenken. Meteen vervloekte hij zichzelf om zijn impulsiviteit.

Plots trok de man de dekens van hem weg. Hellevlammen leken in zijn ogen te laaien. Zijn handen grepen Valères schouders vast en poogden hem op zijn rug te draaien, maar de jongen sputterde tegen, schopte, sloeg en wurmde zich los om toch maar aan de ijzeren greep van zijn vader te ontsnappen. De donkerblauwe muren leken steeds dichter op hem af te komen. Het geruststellende getik van de regen werd overstemd door zijn eigen kreten. De dekens vielen neer op de vloer; Valère was zijn schild kwijt. Net toen hij hoorde hoe zijn vader zijn broekriem losmaakte en zijn donkergrijze pantalon tot op zijn enkels liet zakken, weerklonk de deurbel in de verte, gevolgd door een vrouwenstem, onderaan de trap.

"Pamfiel, er staat iemand aan de deur!"

De man hield zijn zoon nog even vast aan zijn schouders, maar verroerde zich verder niet. "Op dit uur?" Hij wierp zijn zoon een valse blik toe, siste: "Ik ben zo weer terug." Vervolgens fatsoeneerde hij zijn kleren, verliet hij de slaapkamer en riep hij naar zijn echtgenote: "Ik kom eraan!"

Trillend bleef Valère in zijn bed liggen. Toen hij zeker wist dat zijn vader niet meer terug zou komen, kwam hij overeind, trippelde hij naar de slaapkamerdeur die op een kiertje stond, en stak hij voorzichtig zijn hoofd om de hoek. Onderaan de trap zag hij zijn ouders staan, die duidelijk in gesprek waren met een individu - wiens gelaat verborgen werd onder de kap van een zwarte mantel. De onbekende gast deed Valère wat denken aan een tovenaar uit een sprookjesboek dat hij vroeger graag las. Op zijn tenen sloop de jongen de trap af.

De Kinderen Van VerdoodtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu