Hoofdstuk 2 - Schimmen

232 21 38
                                    

De families Verdoodt en Claus wisten niet dat zij beiden in identiek hetzelfde huis woonden, doch gespiegeld ten opzichte van mekander. De deftige herenhuizen met trapgevel waren opgetrokken uit donkerrode bakstenen, hadden drie trapjes die men moest beklimmen alvorens de witte voordeur te bereiken, twee woonverdiepingen en een zolderkamer met schuin oplopend dak. Binnenin hadden ze beiden een ruime hal met vloertegels in dambordpatroon, die uitkwam bij een gezellige zitkamer, met twee zetels die voor het haardvuur stonden, en aan de tegenoverliggende wand stond bij de Verdoodts een buffetpiano met kandelaars, waar de jonge Valère zo nu en dan op speelde; aan de zuidzijde van deze woonkamer hadden de huizen grote ramen uit gebrandschilderd glas zodat de zonnestralen die er binnenvielen telkens de fraaiste kleuren aannamen, en in de tegenoverliggende muur zaten glazen deuren. Bij de Verdoodts waren de donkerblauwe gordijnen echter steeds gesloten, waardoor hun woning baadde in duisternis; de Clausen hadden daarentegen geen gordijnen. Achter de glazen deuren bevond zich de eetkamer, met aan de wanden donkergeel bloemetjesbehang, spuuglelijk als ge het mij vraagt, en een ronde tafel stond centraal in de ruimte. De eetkamer liep door in een kleine keuken, die een zijdeur had die rechtstreeks naar de tuin leidde - bestaande uit een uitgestrekte grasweide, bij de Clausen was die omringd door de kleurrijkste bloemen en de heerlijkste kruiden, de Verdoodts hadden hun hof gevuld met kerselaars, zodat hun enige zoon zijn maag 's zomers kon vullen met de zoetste kersen, en hij eindeloos kon klimmen in de machtige bomen.

De houten trap in de hal leidde naar de eerste verdieping, die twee slaapkamers telde en een badkamer had, en op de tweede verdieping bevond zich een bureau zodat de werkende mannen zich daar konden terugtrekken, een kamertje waar de vrouwen konden breien, strijken of naaien, en een bibliotheek. Overal in de gang zag men bruine lambrisering tot op ongeveer een meter hoogte, waar die overging in afbladderend behang, donkerblauw bij de Verdoodts, okergeel bij de Clausen. Dan was er nog één trap, een gammele houten wenteltrap met smalle treden, die via een luik in het plafond naar de zolderkamer leidde. De Verdoodts gebruikten deze zolder om spullen te bewaren die ze amper nog gebruikten. In het huis van het geslacht Claus zat er een oude vrouw in een lichtgele leunstoel, ook met bloemenpatroon. Nu ge kennis gemaakt hebt met de huizen van de twee families lijkt het mij noodzakelijk dat ik u wat meer vertel over de dame in de leunstoel. Haar voornaam is mij nooit ter ore gekomen, maar in die familie stond ze beter bekend als de bomma.

Op de nacht van zevenentwintig december 1895 zat ze zoals gewoonlijk in haar fauteuil en staarde door het dakraampje naar de nachtelijke hemel. Ze hoorde stemmen beneden, maar zij wist al lang aan wie die toebehoorden, en wat ze te vertellen hadden. Toen de stemmen langzaamaan wegstierven, ging de bejaarde vrouw rechtop zitten en spitste ze haar oren. Zware voetstappen galmden door het herenhuis.

Op dat moment werd het krakende luik naar haar zolderkamer geopend. De gezette, kale man met een grijze snor die binnentrad liet het luik meteen achter zich dichtvallen en beende over de houten vloer naar de kruk tegenover de leunstoel. Hij leek slechts een schim in de duisternis van de zolderkamer. "Bomma, het is waar wat gij zeidt. Zij is met de geesten meegegaan en hij is zijn verstand verloren. Dit is het kind dat ze achterlieten."

"Natuurlijk is het waar wat ik zei, Josué. Wat dacht ge, dat de kaarten zouden liegen? Dat de geesten verkeerd waren?" De bomma staarde in de leegte. "Kom, laat me dat kind eens zien", beval ze en ze strekte haar armen reeds uit om het meisje aan te nemen. Ze liet haar trillende linkerhand over het hoofd van het kindje zweven en zei dan: "Dit meisje zal voor onheil zorgen, een onenigheid in deze familie. Maar zij zal ook mijn gave erven." De grijze ogen van de bomma lichtten op in de duisternis, en ze legde het kind voorzichtig weer in Josués armen. "Voed haar op als uw eigen dochter. Haar ouders komen niet terug."

"Bomma, wat ziet ge in haar toekomst? Welk onheil zal zij ons brengen?" vroeg de man met bevende stem. De regen tikte zachtjes tegen het dakraampje.

De oude dame leek even na te denken, ze staarde onophoudelijk in de ogen van het kind, maar schudde dan het hoofd. "Dat kan ik niet vertellen, want haar toekomst heb ik reeds voorspeld. Laat ons hopen dat de kaarten dit keer verkeerd waren." Haar tandloze mond vormde zich in een glimlach, alsof ze zichzelf poogde wijs te maken dat haar woorden geen betekenis hadden. "Wat is haar naam?"

"Ze heeft er nog geen. Bomma, gij moet haar een naam geven. Gij hebt immers haar komst aangekondigd, dagen geleden."

De vrouw schudde haar hoofd en legde zich weer neer in de bloemenfauteuil. "Het is nu uw dochter, Josué. Geeft gij haar maar een naam, één die waardig is aan het geslacht Claus."

"Maar hoe kan ik nu weten wat haar ouders gewild hadden?" vroeg hij zacht. "Alstublieft, bomma. Hebben de geesten u niks ingefluisterd?"

De vrouw zweeg enkele tellen, starend naar de vallende druppels op het dakraampje. "Dat deden zij, inderdaad. Deze naam zal de brug zijn tussen wat was en wat nog komen moet. Josué," - de man keek abrupt op toen de bomma hem zo streng aansprak - "ik weet dat gij dit kind een schone naam zult schenken. Ga nu maar. Na vannacht zal uw leven drastisch veranderen."

De man knikte gedwee en stond op. "Goeienacht, bomma."

"Goeienacht, Josué." En toen de man het luik gesloten had en de trappen was afgedaald, fluisterde ze daar nog achteraan: "En goeienacht, kleine Berenice."

De Kinderen Van VerdoodtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu