Hoofdstuk 26 - Melancholie

63 7 3
                                    

Die namiddag droeg de lucht de geur van de narcissen die de tuinboorden sierden, en de heg begon weer bladeren te krijgen na de lange kille winter. De achtertuin van de familie Reynaert was lang en smal en kon nog net plaats bieden aan de lange tafel voor het feestmaal, en een regen van witte magnoliablaadjes had het tafellaken bedekt. Nergens weerklonk het lawaai van de kroegen en de mensen in de straat, omdat Beates familie aan de rand van Geel woonde. Daar was enkel het vogelgezang te horen, en op heel stille momenten ook het klateren van een beekje in de verte, achter de ruisende velden die overvloeiden in een bos.

Aan het hoofd van de tafel, onder de veilige takken van de magnolia, zaten Albinus en Beate, hij gehuld in een deftig bruin maatpak, en zij in een oogverblindende witte jurk die tot net onder haar knieën reikte en afgewerkt was met kant. Naast Albinus zaten zijn ouders en daartegenover Beates vader, een deftige heer met een rond brilletje en witte haren met een glans van zijn vroegere rood, en haar vier jongere zussen, dan Dimpna, die ondertussen tot een mooie, gezonde jonge vrouw was opgegroeid, met donkere krullen en kuiltjes in haar wangen als ze lachte - die hadden Valère en Berenice geen van beiden, dus zij meenden dat het door de buitenlucht en het harde werk kwam - en naast haar Modest, nog steeds even robuust en nors als toen Dimpna hem leerde kennen. Ook de vrienden van Albinus waren aanwezig en hadden zich al rond Valère verzameld nog voor er geproost was, omdat ze hem alle drie bewonderden en stiekem hoopten op een dag zo'n bekwame dokter te worden als hij. Aan het andere eind van de tafel zat Fanny, die een vriendin van Beate was, tegenover Nestor. Zijn blik gleed van het bruidspaar naar zijn vader en de studenten. Nestor Verdoodt kon niet ontkennen dat hij de jongemannen benijdde om hun intelligentie en welsprekendheid, hun charisma dat de aandacht van zijn vader getrokken had, hun vermogen hem te intrigeren en te doen lachen met hun vragen die hij met weidse gebaren beantwoordde. Af en toe mengde Albinus zich in het gesprek om iemand te corrigeren en zelfs dat werd lachend onthaald. Ofschoon Nestor van zo ver niet kon horen wat ze zeiden, grinnikte hij zachtjes mee.

Het gesprek dat hij die ochtend had opgevangen, bleef echter in zijn geest ronddwalen en wierp een schaduw over zijn gemoed. Hij mocht zichzelf niets wijsmaken - nooit zou hij op de plaats van zijn broer zitten, op de troon die enkel bestemd was voor Albinus. Die jongen met zijn eeuwige grijnslach en ondeugende pretlichtjes in zijn ogen kon de wereld op een vingertop dragen en alle vreugdes van het leven kreeg hij in de schoot geworpen. Wat had hij dat Nestor niet had, en hoe kon het dat hij op zijn zestiende al het meisje was tegengekomen dat hij vandaag huwde, terwijl Nestor intussen dubbel zo oud was en nooit zulke liefde gekend had? Kon hij misschien niet liefhebben, was dat het? Bestond er dan geen enkele vrouw die zijn gezelschap waarderen kon?

Ja, zijn moeder had gelijk, de wereld deed Nestor pijn, maar dat was zo omdat hij nooit iets anders dan melancholie gekend had - het was haast een voorwaarde geworden om te bestaan. Het leven drukte op hem, en hij twijfelde of hij het te goed kende of er te weinig van wist om net zoals zijn broer en zus simpelweg gelukkig te zijn. Het geluk had hij moeten zoeken in de droefenis. Nestor staarde onafgebroken naar zijn vader die geanimeerd met Albinus' medestudenten sprak; hij zou niet weten wat te doen, mocht deze man ooit naar hem lachen. Tegelijkertijd vreesde hij dat moment en smachtte hij ernaar. Ooit zal ik u fier maken, vader, zodat gij op mijn schouder kunt slaan en tegen iedereen kunt zeggen dat ik uw zoon ben, zei Nestor in gedachten, en hij herinnerde zich de krant die zijn vader de ganse ochtend had gelezen, nooit had hij een bladzijde omgeslagen, het artikel moest zijn interesse wel gewekt hebben, Nestor had er een blik op geworpen toen ze op het punt stonden te vertrekken, hij had gelezen over een oorlog in verre oorden en soldaten die van huis vertrokken om te strijden voor hun eer, eer en medailles en bloederige doden en zinloos geweld. De woorden volgden hem die dag, ze fluisterden in zijn nek en sloegen amicaal op zijn schouder, om hem te verleiden, en Nestors getroebleerde geest viel ervoor.

De Kinderen Van VerdoodtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu