Hoofdstuk 10

231 16 16
                                    

Lynka en ik springen meteen overeind en kijken elkaar angstig aan. Ik zie de paniek in de ogen van het jongere meisje en besef meteen dat ik de leiding tussen ons moet nemen.
'Heb je een wapen?' fluister ik, bang om te veel lawaai te maken. Ze haalt haar schouders op en kijkt haastig om zich heen. Dan ziet ze het blik perziken staan en trekt het deksel eraf, zodat er een rond, vlijmscherp mes ontstaat. Dat geeft ze aan mij. En na wat rommelen in een lade van haar bureau heeft ze voor zichzelf een schaar gevonden. Zo kan het er wel mee door.

'Kom mee.' zeg ik terwijl ik de deur al open. Ik kijk achter me en zie Lynka diep inademen en een moedige blik verschijnt op haar gezicht. Samen lopen we de gang in en sluiten ons aan bij de andere jongeren. De meesten kijken dapper om zich heen terwijl ze naar de lift lopen, maar sommigen hebben een doodsbange blik in hun ogen en klemmen alle soorten geïmproviseerde wapens stevig vast. Met zoveel mogelijk tegelijk kruipen we in de lift. Plots merk ik op dat Donovan naast me staat in de lift. Doordat hij zowat tegen mij aan staat, kan ik zijn gezicht niet zien, maar ik voel de spanning in zijn lichaam. Als zijn geur mijn neusgaten bereikt, begint mijn hart sneller te kloppen, ook al is dat echt onzin in deze situatie. Ik tik even op zijn arm.

'Wat gebeurde er?' vraag ik wanneer hij me aankijkt.

'Ik denk dat je beter kunt vragen wat er gebeurt, want volgens mij moet het ergste nog komen.' Nadat hij nog een lange blik op mij had geworpen - het leek wel alsof hij verwacht dat dit de laatste keer is dat we elkaar zien, is de lift beneden en loopt Donovan eruit.

Ik blijf als versteend staan tot Lynka aan mijn arm trekt en me de lift uit sleurt. In de hal wemelt het van de mensen en de spanning is te snijden. Iedereen blijft uit de buurt van de voordeur en lijkt op een bevel te wachten. Niemand durft zelfs maar door het raam te kijken.

'Waar is Norico?' hoor ik langs alle kanten mensen fluisteren.

Blijkbaar komt hij maar niet en is dat ongewoon.

Met mijn blikdeksel stevig vast, maar toch voorzichtig dat ik er geen mensen mee vermoord, baan ik me een weg door de menigte tot er tussen mij en een van die ramen naast de voordeur, niemand meer staat. Het raam kijkt, zoals alle anderen, op het bos uit, en ik zie niets speciaals. Gewoon een bewolkte middag op een open plek in het bos.

Dan hoor ik weer die gil, het klinkt afschuwelijk, alsof er iemand levend gekookt wordt of zo. Het komt van de zijkant van het huis. Terwijl iedereen een paar stappen achteruit zet, zet ik er juist één vooruit, richting het geluid. Ik weiger bang te zijn. Hierbinnen kan me niets overkomen.

Hoop ik.

Als ik recht voor het raam sta, slaat mijn hart een tel over. Wat ik daar zie, honderd meter verder aan de rand van het bos, is véél erger dan een heel leger vettige paddenkoppen.

Het is Merisse.

En niets wijst erop dat ze nog leeft.

Nothing to lose (#1)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu