Hoofdstuk 5

162 20 5
                                    

Ik rij over het pad het bos in en ofwel slaat mijn fantasie op hol, ofwel wordt het echt ineens tien graden kouder. De rillingen lopen over mijn rug. Ik ben bang, besef ik ineens. Ik had nooit het bos in mogen gaan! Maar nu is het te laat. Ik weet goed dat ik niet meer terug kan.
In gedachten neem ik afscheid van mijn familie en vrienden en klasgenoten en alle mensen die ik ooit gekend heb. Ik voel dat ik hen niet meer terug zal zien. Nooit meer. Een eenzame traan rolt over mijn wang. Waarom ik? Waarom kan ik niet gewoon een gelukkig leven hebben?
Omdat ineens mijn ogen vol tranen lopen, kan ik niet anders dan even stoppen. Met de rug van mijn hand veeg ik over mijn gezicht. Het komt goed, zeg ik tegen mezelf. Alles komt goed. Ik weet jammer genoeg maar al te goed dat ik mezelf iets wijsmaak. Dit kan niet goedkomen. In een opwelling sluit ik mijn ogen. Er gebeurt niets. Ik open ze opnieuw en doe ze dan weer dicht. Er komt geen beeld meer. Eigenlijk had ik blij moeten zijn. Ik zie geen rare toekomstdingen meer! Maar ik was het net gewoon aan het worden. Ik wist die beelden nuttig te gebruiken. Behalve daarnet dan. En nu zijn ze weg. Het voelt alsof ik een arm of been kwijt ben. Je kan er mee leven, maar je moet je even aanpassen.
Ik klem mijn kaken op elkaar en veeg de laatste tranen weg. Het bos is donker en eng, als in een film. Alles in me schreeuwt dat ik zo snel mogelijk uit het bos moet. Verder dus.
Ik spring weer op het zadel en fiets voort. Het weggetje is smal en steeds onduidelijker. Na een minuut of zo is het zelfs helemaal verdwenen, waardoor ik even moet blijven staan om te besluiten waar ik naartoe moet. Links voor me is het bos heel dicht begroeid. Netels, struiken en laaghangende takken maken het onmogelijk om er met de fiets door te gaan. Geen optie dus. Vlak voor me en rechts voor me staan dikke bomen en struiken op doenbare afstand van elkaar, maar wat me nog meer aanspreekt is het licht dat ik in de verte zie. Daar is de rand van het bos! Ik wil al bijna naar daar gaan, als een nieuwe gedachte door mijn hoofd schiet. Wat verwacht ik te vinden? Daar weet ik niet direct een antwoord op. Ik zoek naar iemand die me veiligheid geeft voor mijn... achtervolgers? Denk ik tenminste. Waar ga ik die persoon vinden? Op een veilige plaats waarschijnlijk... Is die veilige plaats een plaats waar iedereen naartoe zou gaan? Nee. Welke kant zou een normaal mens kiezen? Ik kijk eerst naar rechts, naar het licht en de bomen met voldoende ruimte tussen. Dan kijk ik naar links, naar de struiken en netels. Het donkerste deel van het bos lijkt hier te beginnen.
Ik begrijp het al. Ik moet die kant uit.

Nothing to lose (#1)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu