Ik doe mijn ogen weer open wanneer de eerste regendruppels beginnen te vallen en mij verlegen op de schouder durven te tikken.
Regendruppels hebben me altijd verbaasd. Hoe ze hun thuis verlaten, struikelen en hun benen breken. Hoe ze uit te lucht vallen niet wetende wat ze beneden zullen aantreffen. En dan uiteindelijk de bodem raken en uit elkaar spatten. Alsof iemand een handvol waterdruppels over de aarde strooit maar er niets om geeft waar ze neerkomen.
Voorzichtig klim ik uit de boom. Dan loop ik rustig naar huis terwijl de regen over mijn gezicht stroomt. Als ik thuis aankom ben ik tot het bot doorweekt, maar ik voel me weer schoon en fris.Binnen zit Mamma nog steeds op dezelfde plek als toen ik weg ging. Haar ogen zijn rood en opgezwollen, maar ze huilt niet meer. Ik loop door naar de keuken, daar vind ik Pappa. Zijn ogen staan leeg.
Ik pak zijn hand vast en begeleid hem naar een stoel bij de eettafel. Ik zal zelf moeten koken. Pappa was al begonnen maar hij was niet veel verder gekomen dan twee pannen te pakken. Ik pak een van de twee pannen en loop naar buiten, daar schenk ik hem half vol water en loop weer terug. Dan zet ik de pan op het vuur en wacht tot het water kookt. Ik trek de kastjes open, veel ligt er niet meer in. Morgen zal ik wel weer naar de markt gaan. Ik pak het laatste beetje groenten en snijd ze fijn. Als het water vrolijk begint te pruttelen gooi ik de groenten erbij. Ondertussen pak ik vier kommen en vier lepels. Dan voel ik een steek door mijn borstkas. Snel leg is een lepel en een kom terug in de kast. Ik loop terug naar de keuken en pak de soep van het vuur, dan zet ik het op tafel.
Ik denk niet na, alles gaat automatisch. Ik mag niet nadenken, want dan stort ik in, net als Pappa en Mamma, en dat is het laatste wat we nu kunnen gebruiken.
'Mamma, ik heb wat eten voor je gemaakt.' Voorzichtig help ik haar overeind en zet ik haar op een stoel naast Pappa. Dan schep ik de kommen vol soep. Mijn ouders beginnen langzaam te eten. Ik heb geen honger.Ik sta op als ik de eerste zoemer hoor, er zouden er nog twee volgen. Ik schrik op uit mijn gedachten en trek Nesah's leren jack aan. Vol geduld loop ik terug naar de eettafel en pak voorzichtig Mamma's hand.
'Hey,' fluister ik zachtjes 'het is tijd.' Ze kijkt op en meteen zie ik de angst in haar ogen. Ik laat haar hand los en loop naar de deur. De tweede zoemer.
Pappa is al opgestaan en helpt mamma overeind. Eigenlijk zou ik op ze moeten wachten maar ik kan er niet langer tegen om mijn ouders zo te zien.
Ik loop naar het plein die al ongeveer half volstaat met mensen. Aan de rand van het plein blijf ik staan en kijk ik naar boven. Op het grote scherm dat aan de noordkant van het plein hangt is al het teken van ons land te zien. Een cirkel met daarin een adelaar die zijn vleugels gespreid houd. Ik voel een duw in mijn zij dus ik loop weer door.Dan hoor ik de derde zoemer. De adelaar vervaagd en in plaats daarvan zijn ongeveer zestien mensen te zien, aan hun nette kleren en verzorgde haren te zien Het Bestuur. Een wat oudere man stapt naar voren, ik ken zijn gezicht onderhand al bijna uit mijn hoofd. Het is de woordvoerder van Het Bestuur. De man heeft grijs haar, maar niet egaal grijs, het is meer als een mengeling van wit en zwart, als zout en peper. Hij schraapt zijn keel en begint te spreken.
Ik doe mijn ogen dicht en in mijn hoofd zeg ik de woorden met hem mee. Ik ken de toespraak bijna helemaal uit mijn hoofd, hij staat ook in een van mijn schoolboeken.
'Mensen, inwoners van Keram,'roept hij met luide stem door een microfoon, 'de tijd voor De Beproeving is weer aangebroken. De Beproeving die uit elke kaste, één tot en met elf, twee jongens en twee meisjes test. De Beproeving die ons laat zien of Keram, eens Congo, al is genezen van de Vierde Wereld oorlog. De grootste oorlog ooit, die heel Afrika met de grond gelijk maakten. Maar de mensen die het overleefden waren sterk, ze zochten elkaar op en begonnen een nieuwe samenleving. Ze begonnen Keram.'
De man praat verder, over de mensen die zijn aangetast door de oorlog en over de beproeving. 'De Beproeving is opgericht om te kijken hoever we zijn genezen. Daarvoor offeren we vierenveertig zestienjarige op. Voor Keram!' Hij steekt zijn rechter vuist in de lucht en de vijftien andere Bestuursleden klappen in hun handen en juichen.
Bij ons klapt niemand, er heerst doodse stilte op het plein. Dan veranderd het scherm weer en zijn een voor een de deelnemers te zien die meedoen aan De Beproeving. 'Uit Kaste 1... Jim Bradley... Abigail Tomson...' Op het scherm zie je de zestienjarige jongeren één voor één naar voren komen. De meeste met angstige ogen, af en toe hoor je een schreeuw van een moeder, of een broertje of zusje. 'Uit Kaste 3...' Een jongen steekt haar arm op en loopt vastberaden naar voren. Een vrijwilliger. Net als Nesah. Nesah. 'Uit Kaste 8... Barbara Neville...' Ik knijp mijn ogen dicht. Dan hoor ik waar ik al die tijd op heb gewacht. Wat ik al die tijd heb proberen te ontkennen. Wat nu zwart op wit staat. 'Uit kaste 9... Nesah Miller' Op het scherm zie je een hoop kinderen staan, de zestienjarige van kaste 9.Er gaat maar een hand omhoog, die van Nesah. Ze loop zelfverzekerd naar voren maar blijft halverwege staan. ze draait zich om en kijkt zoekend om zich heen, op zoek naar een paar donker bruine ogen. Mijn ogen. Ik zie haar blik nog voor me, hoe ze me bemoedigend toelachte. En daarna vastberaden naar voren liep.
Ik doe mijn ogen dicht maar mijn wangen zijn al nat van de tranen. De rest van de presentatie vang ik niets meer op. Ik zie alleen maar die bemoedigende glimlach voor me die ze me drie dagen geleden toewierp.
JE LEEST
De Beproeving
Science FictionIk wankel naar achteren en duw mijn rug tegen de koude muur achter me. Langzaam laat ik me op de grond zakken en sla trillend mijn armen om me heen. Zo koud. Zo donker. Hoe kom ik hier terecht? Waarom herinner ik me niets meer?