Hoofdstuk 5 - Nesah

114 17 9
                                    

Met de rug van mijn hand veeg ik de tranen van mijn wangen. Ik hou mijn handen voor mijn gezicht en ik lach. Ik voel me zo opgelucht, zo vrij. Ik ontspan mijn vuisten, en zucht van opluchting.
     Dankjewel Robin, dit had ik nodig. Het voelt alsof iemand een deur open heeft gedaan die met ijzeren sloten dicht zat. Iedere keer toen ik probeerde door die deur te komen brandde ik me aan het ijzer, maar nu heeft Robin de deur op een kiertje voor me opengezet.
     Ik lach, een vrolijke opgeluchte lach, zo vrij. Al mijn onzekerheden en al mijn angsten vluchten er als bange schapen voor weg. Ik open in mijn gedachten de deur die mijn broertje op een kier had gezet en adem de lucht in, kracht en moed stroomt naar binnen. Zelfverzekerd duw ik mezelf van de koude vloer af en ga ik op beide benen staan.

     Mijn ogen zijn al bijna helemaal aan het donker gewend. Ik zoek met mijn handen houvast aan de grote deur achter me, de deur die me hierin opsloot. Met een zoekende blik kijk is de ruimte door. Het is niet een hele brede ruimte, ik denk ongeveer drie meter breed.
     Ik kan aan mijn linker- en rechterkant een grote stevige muur zien staan. Als ik naar boven kijk zie ik alleen maar zwart. Als een groot donker gat dat alles opslurpt wat ermee in aanraking komt. Het plafond kan ik niet zien, een hoge ruimte dus. Ik knijp mijn ogen half dicht, en probeer de andere kant van de ruimte te zien, maar ook daar zie ik alleen maar die grote zwarte leegte die er ook voor zorgde dat ik het plafond niet kon zien.

     Ik doe mijn ogen helemaal dicht en ademde diep in. Dan zet ik een stap naar voren, mijn handen laten de deur los en vallen als altijd langs mijn zij.  Langzaam begin ik te lopen, rustige stapjes. Ik kan de andere kant nog steeds niet zien, dus ik blijf vastberaden doorlopen.
     Als ik me omdraai kan ik de deur ook niet meer zien. Ik zit opgesloten tussen twee hoge muren en het donker. De paniek grijpt me naar de keel, hoe ga ik hier ooit uitkomen. Dan voel ik de foto weer in mijn zak zitten en de paniek glijd als een mantel van me af. Ik moet doorgaan, ik heb geen andere keus. Het moet voor Robin, voor mijn ouders, voor iedereen die mijn hulp nodig heeft.

     Langzaam zet ik weer stapjes vooruit, ik kan nog steeds niks zien, maar ik ga door. Ik blijf lopen. Minuten? Uren? Ik denk dat de paniek die ik van me af heb geschud ook mijn besef van tijd van me heeft gestolen en met zich mee heeft genomen.
     Het duurt even voor ik me realiseer dat ik al een stuk verder voor me uit kan kijken. 
     Het wordt lichter.
     Met het licht stroomt ook de hoop naar binnen en ik versnel mijn pas. De gang wordt iets breder en ik ruik de frisse geur van bomen, ik begin te rennen. Ondertussen is de gang al zo licht geworden dat ik bijna alles kan zien, ik zie de metalen platen die de gang vormen. Als ik naar boven kijk zie ik heel ver weg een glinstering. Misschien bestaat het plafond ook uit metaal, ik kan het niet zien.
     Als ik weer door ren merk ik dat de grond steeds groener wordt. Eerst zie ik wat stukjes mos tussen de metalen platen steken, maar het blijft niet bij een beetje.
     Hoe verder ik ren hoe meer mos ik zie, en ook hoe lichter het wordt. Ik ren zo snel als mijn benen me dragen kunnen. En dan houden de metalen muren op, de verdorven sfeer is weg, ik ben omringt door bomen.

     Ik voel het gras onder mijn schoenen, de zachte bedding als een groot groen kussen onder mijn voeten. Ik snuif de buitenlucht in.
     Vrij, eindelijk vrij. Dan hoor ik gerommel achter me, er schuift een grote houten deur voor de gang waar ik net uitkwam. Ik kan niet mee terug.


De BeproevingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu