Hoofdstuk 3

339 18 2
                                    

Het was begin oktober en aan mijn medeleerlingen hun kledij kon je zien dat het herfst was. De armen die in de zomer door t-shirts en topjes waren blootgesteld werden nu bedekt met vestjes en dunne jassen. Weldra zouden de bladeren naar beneden vallen. Ik reed met mijn fiets door de ochtendmist naar school. Ik was alleen en had geen flauw idee waar mijn zus was. Toen ik die ochtend wakker werd was zij al weg. Ze had enkel een briefje achter gelaten waarop stond dat ik niet bezorgd moest zijn. Dat was ik natuurlijk wel. Ik had de koude van een herfstochtend onderschat. De rok die ik aanhad met de legging eronder lieten alle wind mijn benen bereiken. Het voelde alsof ik er geen aanhad. De ijzige wind wervelde rond mijn nek. Ik was mijn sjaal thuis vergeten. Dom. Ik besloot gewoon even door te bijten. Het was niet lang meer voor ik de school zou bereiken. Op dat moment kwam ik aan een kruispunt. Een fietser kwam uit een zijstraat en we botsten bijna. De fietser remde en vloekte. Hij keek me aan en ik keek terug. Zijn gezicht kwam me erg bekend voor. Toen herkende ik hem. Het was Mart. Ik kon wel door de grond zakken van schaamte. Ik begon me voor te stellen hoe ik er uit zou zien. Een rode neus door de kou. Mijn muts op mijn hoofd en mijn hals onbeschermd. Trillend op mijn benen met een rode blos op mijn wangen, hoe charmant. Hij begroette me en ik begon verontschuldigingen te mompelen. Hij keek me kwaad aan. Toen schreeuwde ik tegen hem dat het mijn fout niet was en dat hij maar beter had moeten uitkijken. Hij lachte. Ik begreep niet wat er zo grappig was aan het feit dat ik tegen hem schreeuwde. Ik wou hem vragen waarom hij lachte maar hij onderbrak mijn poging om te praten en vroeg me of ik op Halloween iets te doen had. Er schoten twee dingen door mijn hoofd. Het eerste was dat ik elke Halloween avond met mijn zus een film keek en met karamel overgoten popcorn at. Het andere was een vraag aan hem. Ik vroeg me immers af waarom iemand als hij aan me zou vragen of ik een avond tijd had. Het leek of hij gedachten kon lezen want hij beantwoordde die vraag zonder dat ik ze gesteld had. Hij zei dat hij en zijn klasgenoten die avond samen een oud leegstaand huis gingen bezoeken en ze zochten nog iemand om mee te gaan. Het viel hem op dat ik wel lef had en dat ze me dus best konden gebruiken aangezien wat ze zouden doen illegaal was. Ik geloofde niet dat hij me er echt bij wou hebben maar ik begon te twijfelen. Het zou mij helpen om populairder te worden en misschien zou hij me dan wel zien staan. Toen hij me vroeg of ik mee zou gaan of niet begonnen er lichtjes in zijn ogen te fonkelen. De lichtjes lieten me ja zeggen en hij glimlachte. Ik dacht bijna een schattige kant van hem te zien toen hij zei dat hij dat stoer vond en me een klop op mijn schouder gaf. Toen fietste hij weg. Ik wreef pijnlijk over mijn schouder en stapte terug op mijn eigen fiets toen ik besefte wat ik gedaan had. Ik was mijn zus helemaal vergeten en had een afspraak met een groep jongens op een avond die we elk jaar samen doorbrachten. Ik voelde me schuldig en met allemaal slechte gevoelens reed ik naar school. Daar zag ik mijn zus die samen met haar vriendje tegen de muur stond te zoenen. Ik schudde mijn hoofd en liep door de schoolpoort. Het was tijd om mijn gedachten los te laten en me te concentreren op de les Spaans.

De VeranderingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu