Hoofdstuk 17

230 18 1
                                    

Ik wist dat ik mezelf niet elke dag kon afsluiten van de buitenwereld. Op een bepaald moment moest ik mijn leven wel opnieuw oppikken. Dat moment was er misschien niet geschikt voor maar dat zou geen enkel moment ooit zijn. Ik kon nog steeds niet steunen op twee benen dus nam ik mijn krukken uit de kast. Die krukken herrinerden me aan toen ik zeven was. Ik had mijn been gebroken en enkele dagen erna viel Evy in de speeltuin en brak zij ook haar been. Mijn ouders dachten toen dat ze zich met opzet had laten vallen zodat ze op me kon blijven lijken. Ze zeiden dus tegen de dokter dat hij moest zeggen dat de roze gips op was. Ondanks mijn pijn moest ik toch lachen. Zij liep toen rond met een andere kleur terwijl het niet haar bedoeling was geweest om te vallen. Mijn zus kwam bij me staan en vroeg me waarom ik zo moest lachen. Ik vertelde het haar en ze lachte ook. We grepen op hetzelfde moment naar onze keel omdat deze nog zoveel pijn deed, zeker wanneer we spraken of lachten. We besloten dat we samen zouden wandelen tot aan de speeltuin om daar wat te rusten. Ze hielp me om een jas aan te doen en om de trap af te lopen. We schreven een briefje voor onze ouders, zo waren we altijd geweest. Onze ouders waren nooit ongerust want ze wisten altijd waar we waren. We deden de deur op slot en ik stak de sleutel in mijn jaszak. Mijn zus keek me bezorgd aan. Ze vroeg zich af of het voor mij niet te moeilijk was om tot aan de speeltuin op krukken te lopen. Ik schudde mijn hoofd en ze glimlachte. Het deed raar om opnieuw op de straat te staan. Het leek een rechtstreekse weg naar de hel. Meteen toen ik mijn eerste stap zette leek het alsof lange armen zich rond mijn middel sloegen en zich klaarmaakten om me verder te trekken totdat ik het huis had bereikt. Ik vroeg aan Evy of we misschien een omweg konden maken. Ze zag de angst in mijn ogen en haar eigen ogen vertelden me dat zij hetzelfde had gevoeld. Ze knikte en we sloegen een zijstraat in. Het leek alsof er een zware last van mijn schouders viel. Ik zou bijna gaan geloven dat ik jarenlang met die last had rondgelopen, zo vrij voelde ik me. Het gevoel was onbeschrijfelijk. Waarschijnlijk zou het zo voelen wanneer een vloek die over je uitgesproken was zou worden opgeheven. Ik probeerde op beide benen te steunen en dat lukte. Ik kon weer wandelen zonder pijn te voelen. Mijn zus keek vrolijk en ik lachte naar haar. Waarschijnlijk zou de nachtmerrie nu eindelijk voorbij zijn. Ik hoopte vurig dat mijn vermoedens klopten. Toen we bij de speeltuin aankwamen zag ik iets waardoor ik eventjes opnieuw de nachtmerrie werd ingetrokken. Er zat een jongen op de schommel met zijn rug naar ons toegekeerd. Het had eender welke jongen kunnen zijn uit onze buurt maar ik herkende zijn jas en zijn kapsel uit duizenden. Het was Mart. Ik had er niet over nagedacht dat hij hier ook zou kunnen zijn. Eigenlijk wou ik hem liever niet zien. Ik was bang dat hij me zwak zou vinden omdat ik weggelopen was. Ik wou me omdraaien maar mijn zus duwde me naar voren. Ik liep bijna tegen de paal van de schommel aan. Hij hoorde me en keek achterom. Tot mijn verbazing stond hij recht en struikelde hij bijna omdat hij naar me toe liep. Hij omhelsde me en ik hoorde een stil gesnik. Ik vroeg me af of hij huilde. Zijn omhelzing duurde maar enkele minuten maar ik wou dat hij uren doorging. Hij keek me aan met tranen in zijn ogen. Ik begreep niet meteen waarom hij zo blij was om me te zien. Toen werd alles duidelijk. Hij vertelde me dat hij vlak na mij vertrokken was en me achterna wou komen. Toen hij me niet meer zag wandelen op straat was hij zelf naar huis gegaan. Hij had zich sinds die avond de hele tijd zorgen zitten maken over mij. Hij gaf me een kus. Mijn zus keek ons verbaasd aan. In alle haast was ik haar natuurlijk vergeten te vertellen dat we een koppel waren. Ik wou het haar meteen uitleggen maar eerst wou ik Mart alles vertellen. We gingen samen op een bank zitten en ik ging met mijn hoofd tegen zijn schouder zitten. Ik begon te vertellen en van het eerste tot het laatste woord vocht ik tegen mijn tranen. Pas toen ik klaar was keek ik Mart aan en begon ik te huilen. Evy huilde ook en hij huilde met ons mee. Soms deed het goed om te weten dat er altijd mensen waren die voor je klaarstonden, en die bereid waren alles te geloven wat je ook zei.

De VeranderingWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu