Hoofdstuk 10

392 16 0
                                    

Caéliane

Na de kan met melk terug te hebben gezet in het gras, liet ze zichzelf achterover in het kniehoge gras vallen. Om wat uit te rusten, of in de hoop dat het hier wat frisser zou zijn. Voor dat tweede had ze niet te hoeven gaan liggen. De zon zocht zich een weg door de grassprieten en brandde genadeloos op haar huid. Een diepe zucht rolde over haar lippen, waarna ze meerdere keren omrolde zodat ze aan de rand van de open plek in de schaduw kwam te liggen, niet dat dat heel veel zin had. Waar schaduw was en de zon niet kon komen, was het benauwd en hing een verstikkende hitte. Ze kwam overeind en plaatste zichzelf met haar rug tegen de boomstam aan. Na enkele minuten doelloos voor haar uit te hebben gestaard, keek ze naar de jongen die inmiddels ook de verkoeling van het riviertje op had gezocht. 
'Waar ben je van plan heen te gaan? Als je al eens een plan hebt,' vroeg ze. Zijzelf had al wel een plan, deels in ieder geval. Ze zou met hem mee gaan, puur omdat het haar leuk leek om door het Zomerrijk te reizen en omdat ze absoluut niet terug wilde naar haar moeder. Dat laatste wilde ze al helemaal niet omdat ze dan zou moeten opbiechten waar ze was geweest en dan zou ze een stortvloed van vragen, waarschuwingen, nog meer vragen en nog meer nieuwe regels over haar heen krijgen van haar vader en haar moeder zou haar dan waarschijnlijk nooit meer aanspreken, niet dat ze dat heel super erg vond of zo. Ze had besloten dat ze haar moeder nu absoluut niet meer mocht, en dat zou waarschijnlijk ook niet meer veranderen. Ongeduldig bewoog ze met haar voet; iets dat ze altijd deed in ongemakkelijke situaties of als ze zich verveelde. Ook tikte ze altijd met haar vingers op het tafelblad, maar aangezien hier geen tafelblad was of iets dat daar op leek, kon ze dat nu niet doen. Misschien maar goed ook, aangezien het geluid als gevolg van het getikt uitermate irritant was, voor anderen, niet voor haarzelf uiteraard. 
Het harde gehinnik van de jongen zijn paard, liet haar opschrikken uit haar gedachten. Haar blik schoot naar enkele schimmen die tussen de bomen door schoten en steeds dichterbij kwamen. Paarden, met mensen erop. De voorste ruiter hield een stok vast waaraan een driehoekige vlag zat: het vaandel met daarop een stralende zon, het wapen van het Zomerrijk. Uit automatisme stond ze op, met een ietwat geschrokken maar ook vragende uitdrukking op haar gezicht. Op het moment dat er een speer op de jongen werd gericht en zij zelf werd omsingeld door drie paarden, besefte ze wat er precies aan de hand was. Haar vader, moeder of iemand anders was erachter gekomen dat ze niet op haar kamer was en had iemand gewaarschuwd. Ook bestond de mogelijkheid dat een inwoner van de stad ze door het raam had zien vallen. 
Niet al te voorzichtig, zeg maar gerust helemaal niet voorzichtig, werd ze op één van de paarden getrokken. Al haar pogingen om los te komen -slaan, trappen en spartelen- haalden niets uit.

Cennick

De enige reactie die de man met de speer bij hem opriep, was dat hij rolde met zijn ogen. Verveeld en ietswat moe wat hij was, had hij vrij weinig zin om aan de stok te gaan met de man. Dit zou hij zelfs makkelijk zónder wapens kunnen doen. Niet alleen, omdat hij zo langzamerhand een volleerd vechter was, maar ook omdat de man aan zijn houding te zien, niet al te best met het ding kon omgaan. Waarschijnlijk had hij er al wel iets mee geoefend, maar nooit echt in de praktijk gebruikt. 
Zijn gezicht liet hij zo min mogelijk zien. Waarschijnlijk was het nieuws al bekend dat er een winterinwoner de grens heeft overgestoken, maar zeker wist je het nooit. ‘Ja jongen, opstaan en je handjes in de lucht.’ De stem van de man klonk bars en droop over van minachting. Hij had duidelijk geen idee met wie hij het van doen had. Oké Cennick zag er inderdaad niet al te best uit, met zijn lange, beetje vettige lange zwarte haren, gescheurde kleren door de val en een vies verband om zijn hand, maar onderschatten mocht je hem niet. 
Langzaam stond hij op, om vervolgens op het land te stappen en met zijn blote voeten in het gras te gaan staan. ‘Kan ik wat voor u betekenen, meneer?’ vroeg hij, terwijl hij de duistere werking van zijn ogen de vrije loop liet gaan. Heel even schrok de man achteruit, maar Cennick was al even niet meer geïnteresseerd in de man, greep zijn schoenen en ging weer rustig op de grond zitten. ‘Ga staan, zeg ik je!’ sneerde de man, maar Cennick keek hem rustig aan. ‘Wat wilde je doen? Me prikken met die uitvergrote tandenstoker van je?’ Het was inderdaad niet de mooiste speer die hij ooit had gezien.
Op nog geen drie meter verderop, stond het meisje omsingeld. ‘Caéliane,’ fluisterde hij, waarna hij besloot dat zijn geleuter over moest zijn. De banden van zijn schoenen zaten goed los, waardoor hij er makkelijk in sprong en hij de banden makkelijk strak kon trekken. Bijzondere schoenen waren het wel, gemaakt door de schoenmaker en afgemaakt door de smidse, die er extra verstevigde ijzeren platen in had gemaakt onder de zolen en aan de achterkant. Het verzwaarde nauwelijks maar kwam wel degelijk van pas. 
Het paard, dat rusteloos heen en weer bewoog, doorzag wat de man van plan was, draaide zich om en ging dicht op Cennick staan, die aan een draai genoeg had, zijn korte dolk greep en uit de schede rukte. Voor de man, die nogsteeds tegenover hem stond kon reageren, haalde hij in een boog zijn been omhoog, en sloeg met zijn ijzeren hak en een zijwaartse trap de speer stuk. Heel even was de angst te lezen in de ogen van de vreemdeling, angst voor gevaar, de toekomst, een gewetenloze die hem iedere seconde het leven kon ontnemen. Met een gecontroleerde draai, wierp hij het mes in de keel van de man en trok het er nog geen seconde later weer uit. Bloed spoot uit de ader die geraakt werd, droop langs het heft van de dolk. De man viel achterover, met gebroken ogen en een open mond. Cennick, die wist dat de andere mannen hem niet zomaar aan zouden vallen, ging heel even door zijn knieën en sloot de ogen van de man. Iets wat hij, maar ook de mannen met wij hij had getraind, deden voor hun vijanden of bondgenoten. Respect hebben voor de doden was belangrijk, ook voor hem. Zelfs, wanneer diegene er geen moeite mee had gehad jou een kopje kleiner te maken.

As cold as ice as warm as the sun (voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu