Hoofdstuk 37

223 12 0
                                    

Caéliane

‘Ik ben oud en wijs genoeg om te kunnen bepalen wat ik zelf kan,’ schreeuwde hij naar haar. Ze trok haar wenkbrauwen op. Dat betwijfelde ze, dat betwijfelde ze zéér. Waarschijnlijk was hij door gereden tot hij er letterlijk bij neerviel van vermoeidheid. Waarom waren mannen altijd zo koppig? En het feit dat hij een Winterrijker was droeg daar hoogstwaarschijnlijk ook aan mee. Toen Caéliane hem een eind verderop op de grond zag gaan zitten – of hij verdween uit het zicht door een struik dus vermoedde ze dat hij was gaan zitten – grijnsde ze onwillekeurig. Ruzie of niet, ze had haar zin, hij ging slapen, ook omdat hij niet verder kon. Later zou hij haar er dankbaar voor zijn. Alhoewel, daar was ze niet helemaal zeker van. Maar goed, zij kon ook weer wat op haar lijstje zetten met dingen waar ze hem later nog weer op haar zou kunnen spreken. Al die dingen zou ze gaan onthouden en als ze dan weer eens ruzie hadden, zou ze ze allemaal naar zijn hoofd slingeren. Eens kijken of hij dan nog wat zinnigs te zeggen had.
‘Weltrusten,’ snauwde hij nog naar haar.
‘Jij ook,’ zei ze, terwijl ze zich neer liet zakken naast Mica. Harde grond? Stenen? Takjes? Alle drie nergens te bekennen.
Waarom had ze hem ook alweer bevrijd?
Na een paar minuten stond ze toch weer op. De grond was niet hard, maar wel koud. Ze trok een deken uit één van de zadeltassen en bedacht zich toen iets. Ze pakte er nog een deken uit en sloop in zijn richting. Voor hem bleef ze stilstaan. Hij had zijn ogen gesloten en leek al half te slapen. Ze smeet de deken als een prop tegen zijn hoofd aan. Verdwaasd keek hij naar haar op. Zijn blik was donker.
‘Ik moest toch gaan slapen?’ De toon in zijn stem klonk dodelijk. Caéliane liet zich vlak naast hem neerzakken.
‘Dus je hebt je bedacht?’ Ze keek hem aan. ‘Nu wil je ineens wel slapen? Zie je, ik zei het je toch, zet die stomme trots van je de volgende keer gewoon opzij, het is irritant, héél irritant.’ Haar stem klonk kalm, maar erg lag een grote, verborgen woede in haar woorden. 'Mensen kunnen nieuw eeuwig wakker blijven. Ook niet als ze worden achtervolgd - als we al wel eens worden achtervolgd. En mensen kunnen al helemaal niet eeuwig wakker blijven als ze twee dagen en nachten in een kerker hebben doorgebracht. En ik hoef je er hopelijk niet aan te herinneren wie degene was die je daaruit heeft gehaald?'

Cennick

Zijn handen begonnen opnieuw te trillen. Hij háátte het. Hij haatte haar. ‘Moet ik jou eraan herinneren dat ik nooit om jouw hulp heb gevraagd? Mij had het namelijk niet kunnen schelen als ik dood was geweest. Het boeit me niet. Je bent nogal tegenstrijdig bezig, ik moest slapen? Láát me slapen. Rot gewoon een eind op en ga iemand anders commanderen.’
Ondankbaar greep hij het deken dat van hem af was gevallen en propte het onder zijn hoofd. ‘Ik commandeer je niet, ik probeer je godenverdomt te helpen! Als jij gewoon iets… iets… menselijker was geweest, hadden we dit hele probleem niet gehad.’ schreeuwde ze op zijn reactie. Haar ogen spoten vuur. Hij had gehoopt dat hiermee de conversatie afgelopen was, maar blijkbaar was dat niet het geval. Zijn ogen waren donker, duister en met haat gevuld. Ondanks zijn vermoeidheid kost het hem maar een aantal seconden om op te staan. Zonder dat hij ook maar nadacht over wat hij deed, greep hij haar pols beet , duwde haar tegen de dichtstbijzijnde boom. Zijn andere hand sloot zich om haar kin, zodat ze niet anders kon dan hem recht aankijken. ‘Misschien had je dat moeten bedenken vóór je wegging. Ik ben wie ik ben, en het kan me verdo mme niet schelen wat jij daarvan vindt. En waag er ooit nog eens iets over te zeggen.’ Het koste hem al zijn zelfbeheersing om haar niet een harde klap in het gezicht te geven.
‘Misschien had ik dat inderdaad beter kunnen doen.’ Besloot ze. Ze keek hem vuil aan, alsof ze iets smerigs zag staan voor haar. ‘Dom van je, dat je dat niet gedaan hebt.’ Zijn stem was niet meer dan een fluistering, maar hard en gemeen. Met een plotselinge beweging trok hij zich terug. Hij keek een ogenblik verontschuldigend, maar vergat dat algauw, draaide zich om –iets wat nooit verstandig was- en raapte alsof er niets gebeurd was zijn deken op.
Hij had stiekem nu al spijt van zijn reactie. Niet om haar, maar om de reden dat ze hem misschien alsnog zou verraden. Een laffe streek, maar je wist maar nooit.
Nou, bedacht hij zich. Als ze dat zou willen, zou ze het maar mooi doen. Als de prins toch niet verder kon, kon hij maar beter zijn rust nemen.

Caéliane

Caéliane keek hem strak aan. Haar kaak was gespannen en haar kin deed pijn van zijn greep. De kou die zijn huid uitstraalde, was bijna gelijk aan de kille temperatuur van de lucht, of het kwam door de adrenaline en woede die nu door haar lichaam raasden. Al voelde ze zich op het moment nogal machteloos.
‘Dom van je, dat je dat niet gedaan hebt.’
Ze snapte hem niet. Ze snapte hem echt niet meer. Het ene moment was hij aardig, dan sloeg zijn emotie ineens helemaal om. Even geleden had hij haar nog weer op Mica geholpen toen ze flauw was gevallen, nu duwde hij haar tegen een boom en meldde haar dat ze hem beter dood had kunnen laten gaan.
En het lag niet aan haar dat ze er niets van snapte.
Ze voelde haar hand tintelen. Ze wilde hem slaan, en hard ook. Haar blik gleed naar de grond. Er lag een steen naast haar voeten. Met haar vlakke hand kon ze hem waarschijnlijk een behoorlijke klap geven – bij voorkeur in het gezicht natuurlijk – maar daarvoor zou ze dichtbij hem moeten komen, bovendien kwam een steen veel harder aan. De situatie kon gewoon niet beter worden toen hij zijn rug naar haar toekeerde. Dat was nooit slim, dat wist zij ook wel. Nu was dit geen gevecht, maar toch. Ze raapte de steen op, die toch nog behoorlijk wat woog. Ze gooide hem echter niet naar Cennick, maar sloop naar hem toe. Hij had de deken opgeraapt, verstandig. Ze nam een kleine aanloop en wierp al haar gewicht tegen zijn rug. Verrast door deze plotselinge “aanval” en misschien ook omdat hij toch moe was, viel hij op de grond. De deken brak zijn val enigszins. Caéliane zelf wist op de been te blijven. Hij rolde op zijn rug, zoals ze al had verwacht. Het zou stom zijn om nu nog met je rug naar de vijand toe te blijven zitten. Bij nader inzien had ze de steen toch niet nodig. Ze gooide het ding weg. Ze ging bovenop zijn buik zitten met haar voeten elk aan één kant van hem, zodat hij onmogelijk weg kon komen.
‘Wij waren nog niet uitgepraat,’ zei ze, terwijl ze haar armen over elkaar sloeg en op hem neerkeek. Ze wilde vaker deze macht hebben. Hij kon nu niets, nou ja, bijna niets.
‘Wat wilde je gaan doen als ik nog wel iets zei over het feit dat je een arrogante, hersenloze Winterrijker bent en dat je – bij nader inzien – toch geen hart hebt? Of in ieder geval één waar een hele dikke laag ijs omheen zit? Plus, als ik jou niet mag commanderen, waarom zou jij mij dan wél mogen commanderen?’ Met samengeknepen ogen keek ze hem aan.

Cennick

Haar warmte was bijna ondragelijk. En dat terwijl hij zelf haast lag te koken van woede. Maar hij hield zich in. De jongen gunde haar geen antwoord. Enkel keek haar aan met een blik die als het kon haar had gedood. Hij luisterde. Natuurlijk had hij een poging kunnen doen haar om te gooien, de rollen om te draaien en haar tegen de grond te meppen. Hij gunde zichzelf de lol niet en haar het vertier niet. Cennick wilde haar geen pijn doen, niet zoals hij een andere vijand pijn wilde doen tenminste. Toch zou hij nog enige waardigheid behouden als hij niets zou zeggen, ze kon hem niet dwingen om te spreken. Niet wanneer hij het niet toestond.
Inderdaad, de woorden die ze zei waren pijnlijk en hard, maar niet ver van de waarheid af. Hij kon het niet laten om toch een gesnuif te laten horen. Hoe vaak had hij had al gehoord? En hoe vaak alleen al uit háár mond? Het deed hem bijna niets meer. Bijna. Alsof zij zo gewetenloos was.
De pijn in zijn rug werd er onder haar gewicht niet beter op. Hij had willen schreeuwen, gillen van de pijn, maar hij hield het op een kort gekreun toen ze zich een beetje verplaatste om beter te gaan zitten. “b¡tch” ging het door zijn hoofd.
Met trillende handen, ditmaal niet van woede, maar van de pijn die het hem deed, geep hij haar bij haar schouder, besluitend dat ze weer genoeg plezier voor vandaag had gehad. Hij probeerde haar opzij te trekken, van hem af. Maar haar voeten stonden op de grond, waardoor hij nauwelijks beweging in haar kreeg. Een steek ging door zijn rug heen, zijn hand viel neer, vlak naast zijn gezicht. Het was verstandiger gewoon stil te blijven liggen, dan zou het hem minder pijn doen.
‘Heb je nu weer genoeg van je spelletje boor-Cennick-in-de-grond? Dat zou heel fijn zijn.’ Als hij toch niet kon bewegen, kon hij net zo goed gaan praten. Hij kon immers bepalen wat hij zou zeggen. Ze leek zich een beetje te gaan verzitten, blijkbaar was ze erachter dat dat hem pijn deed. Zijn maaginhoud- of wat er nog van over was- kwam er bijna uit doordat ze net onder zijn maag was gaan zitten. Hij kneep zijn ogen dicht. Hm, zo verschrikkelijk was dat niet.

As cold as ice as warm as the sun (voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu