Hoofdstuk 42

227 15 6
                                    

Caéliane

Haar voeten raakten net de zachte zandbodem van het meertje. Het water was glashelder en de zonnestralen zorgden voor een dansend waterpatroon op het zand. Hier en daar lagen een paar schelpen of prachtig glinsterende stenen waarvan ze gokte dat het edelstenen waren. Ze liep naar één van de stenen toe en dook die op. Nu was ze blij dat ze vroeger had leren zwemmen. Verwonderd bestudeerde ze de prachtige rode steen. Op het oppervlak zaten kleine kristalletjes die het zonlicht alle kanten op weerkaatsten. Ze had eenzelfde soort steen weleens in het klein gezien, in een ketting van haar moeder. Als ze vervolgens haar aardrijkskundedocent moest geloven, waren die stenen erg zeldzaam en zeker niet goedkoop. Het verbaasde haar dan ook dat ze hier zo voor het oprapen lagen op de bodem van een meertje. Ze stond op het punt om nog een steen op te duiken, toen ze enkele meters achter haar een harde ‘auw’ hoorde. Geschrokken draaide ze zich om, zich in de eerste instantie niet beseffend dat ze bijna niets aanhad. Gelukkig verborg het hoge gras op de kant haar nog enigszins als ze laag in het water bleef. Ze zag Cennick tussen de bomen staan, al moest ze goed kijken om hem te kunnen zien. Naast hem stond nog iemand, een iets kleiner persoon. Aan zijn witte huid te zien moest het haast ook een Winterrijker zijn. Hoelang hadden ze daar had gestaan? Hoelang had Cennick daar al gestaan? Caéliane gooide de rode steen in het gras en klom op de kant. Ze schoot snel in haar onderjurkje voor ze naar de twee personen toeliep. Argwanend maar ook nieuwsgierig keek ze de jongen die naast Cennick stond aan. De jongen was klein, had zwarte haren en bijna dezelfde grijzig witte ogen als Cennick had. 
‘Wie is dat? Wat is dat?’ Bij de laatste vraag doelde ze op of hij een Winterrijker was of niet, al klonk het misschien wat onbeleefd. ‘En wat doet hij hier?’
Ze keek een paar keer van Cennick naar de jongen. Toen ze dat deed vielen haar de gelijkenissen tussen de twee pas op. Het kon haast niet anders dan dat ze broers waren. Maar dat verklaarde nog niet waarom het jongentje hier was, in het Zomerrijk, wist zij veel hoeveel kilometers bij zijn thuis vandaan. 
‘Nou?’ Caéliane sloeg haar armen over elkaar terwijl ze wachtte op een antwoord.

Cennick

Het meest verraste het hem nog hoe rustig en beheerst de jongen was. Zo zelfverzekerd van zijn zaak, alsof hij alle touwtjes zelf in handen had. Hij was veranderd, ouder geworden. Zijn haren waren langer, maar waren netjes schoon en zijn kleren zagen er goed uit.

Het kon nooit dat hij al dagen onderweg was.

‘Wat doe je hier,’ siste de Cennick, toen hij een beetje over de verbazing heen was. Nu zag hij ook waarmee Levi hem geraakt had: met een grote lange tak die hij vast en zeker van een van de bomen afgetrokken had. Hij moest zich wel stil hebben voortbewogen, want zowel hij als Mica had hem niet gehoord. Caéliane zou toch te druk met zichzelf bezig zijn geweest, dus van haar zou hij het ook niet verwacht hebben. ‘Oh, ik kwam even kijken hoe het met mijn grote broer ging. Dus dat is dat zomerbloempje dat je mee moest nemen van vader?’ Cennick hield werkelijk van zijn broertje, maar zover als mogelijk was, was hij nog arroganter dan hijzelf. Bovendien voelde Cennick het aan wanneer de jongen tegen hem loog. En ditmaal was dit ook het geval. Vaak bracht Levi het gesprek dan op een ander onderwerp. De jongen knikte. ‘Inderdaad.’ Cennick knarsetandde onbewust. 
Tussen de bomen door, zag Cennick vanuit zijn ooghoek bewegingen. Drijfnat kwam het meisje het water uit, een nieuwsgierige, maar toch ook een iets wat bezorgde blik lag in haar ogen. Binnen enkele seconden had ze haar onderjurkje over haar hoofd getrokken en rende ze, half struikelend naar de twee jongens toe. ‘Wie is dat? Wat is dat?’ Als een klein meisje die naar een onbekend stuk speelgoed wees, zo keek ze naar de jongen die verschenen was. Levi haalde zijn neus op, alsof hij iets ontzettends vies rook. ‘Kan ze ook nog wat anders zeggen dan dat?’ Het klonk een beetje cynisch. Cennick haalde een wenkbrauw op. ‘En wat doet hij hier?’ vervolgde Caéliane. Levi knikte goedkeurend. ‘Ze weet ik ieder geval dat ik een jongen ben.’ Blijkbaar had hij niet zo’n hoge achting van Zomerinwoners. Caéliane keek hem chagrijnig aan. ‘ Ik ben niet blind.’ Levi haalde zijn schouders op. 
‘Dit is Levi. Mijn…broertje.’
‘Waarom die hapering, Cennick.’ De twee broers keken elkaar inschattend aan. ‘En ik heb geen idee wat hij hier doet. Vraag het hem zelf.’
‘Blijkbaar is het verboden om mezelf voor te stellen?’ zei het kleinere zwartharige joch. 
‘Absoluut.’ Levi wierp een blik op zijn broer, die zijn gezicht strak in de plooi hield. Hij wist dat Levi een hekel had aan niet het laatste woord hebben, maar ditmaal wist hij niets meer te zeggen.
‘En wie ben jij dan wel, dat je niet eens een buiging voor mij en mijn broer maakt?’ vroeg Levi hooghartig. Ja, absoluut te arrogant.

Caéliane

Terwijl ze wachtte op een antwoord bestudeerde ze het jochie nog een keer. Het viel haar op dat hij er niet moe uitzag, ook leek hij weinig last te hebben van de hitte. Het verbaasde haar, maar het verontruste haar ook. Het leek haar sterk dat hij helemaal alleen hierheen was gekomen en hen ook uitgerekend hier had getroffen. Als het iets anders was gelopen, had Cennick voor hetzelfde geld dood kunnen zijn en zij gewoon thuis kunnen zitten. Hij kon hier haast niet alleen heen zijn gekomen. Sceptisch keek ze hem aan. De arrogante blik in zijn ogen viel haar nog het meeste op. Volgens haar had de kleine jongen wel een heel hoge eigendunk. Tegenover dat soort mensen voelde ze automatisch vijandigheid en irritatie.
‘Ze weet in ieder geval dat ik een jongen ben.’ De stem van de kleine Cennick-versie droop van minachting. Caéliane besloot dat ze hem nu al niet mocht. Cennick kon arrogant zijn, maar dat was bijna niks vergeleken met de arrogantie van zijn broertje. En dan te bedenken dat hij nog maar een paar dingen had gezegd. 
Kritisch nam ze de jongen, Levi, in zich op. Ze had zin om die arrogante uitdrukking van zijn gezicht te slaan, en hard ook. Of om hem zijn ogen uit te krabben, dan kon hij gewoonweg niet meer arrogant kijken en kon zij haar ergernis even kwijt.
‘En wie ben jij dan wel dat je niet eens een buiging voor mij en mijn broer maakt?’
Ja, ze haatte hem nu al, héél erg. In plaats van hem meteen aan te vliegen – wat overigens erg verleidelijk was – keek ze Levi met samengeknepen ogen aan. 
‘Waarom maak jíj, klein onderkruipsel, geen buiging voor mij? Het is mijn rijk waar je je bevindt en je hebt hier helemaal niets te zeggen, weet dat voordat je je mond weer open trekt.’ Goed, dat het haar rijk was, was niet helemaal waar, maar dat hoefde dat uitermate vervelende insect mooi niet te weten. Wie dacht hij wel niet dat hij was? Over het algemeen had ze niet vaak heel snel een oordeel over mensen, maar uitzonderingen waren er altijd. Levi was echt een héél grote uitzondering. 
Ze wendde zich kort tot Cennick. ‘Hoe heb je het uit kunnen houden terwijl dat zich de hele tijd rond je bevond?’ Ze sprak ‘dat’ met dezelfde minachting uit als Levi had gedaan, als hij het kon, kon zij het ook.

Cennick

Levi leek bepaald niet onder de indruk te zijn van de reactie die het meisje gaf op zijn vraag. ‘Waarom maak jíj, klein onderkruipsel, geen buiging voor mij? Het is mijn rijk waar je je bevindt en je hebt hier helemaal niets te zeggen, weet dat voordat je je mond weer open trekt.’ Enkel bij het woord “onderkruipsel” leek hij een beetje ineen te krimpen, maar zo dat het meisje het nauwelijks kon zien. Cennick had het alleen door, omdat de jongen zo dicht naast hem stond. Met een lichte grijns rond zijn lippen keek hij heen en weer van het meisje naar zijn broertje. Eigenlijk hoorde dat helemaal niet leuk te zijn, maar momenteel vond hij het uiterst grappig. 
‘Hoe heb je het uit kunnen houden terwijl dat zich de hele tijd rond je bevond?’ De eerste drie seconde had de lange zwartharige niet door dat Caéliane tegen hem gesproken had. Er zat immers niet écht een boze ondertoon in jegens degene tot wie ze sprak. Maar toen hij er achter was dat niet nóg een persoon tot hun groepje behoorde begon hij te antwoorden. ‘Soms kan ie wel lief zijn. Hij heeft enkel niet zo’n hoge pet van je op. Bovendien,’ Cennick grinnikte lichtjes, ‘lijkt hij ergens wel op mij. Alleen is hij minder slim dan ik.’
Hij kreeg een stomp van rechts. 
‘Dude!’ schreeuwde Cennick. Hij kromp voor de zoveelste keer deze ochtend ineen. Levi haalde een wenkbrauw op en keek zijn grote broer iets wat minachtend aan. ‘Zo hé, volgens mij wordt jij per dag watteriger nu je hier bent.’ Cennick’s ogen stonden haast doods toen hij opkeek. 
‘Misschien wel,’ beaamde Caéliane. ‘Maar hij heeft ook een… ongelukje gehad.’ Aan de stand van haar ogen en die van haar lippen, zag Cennick dat ze én haar best moest doen om niet in lachen uit te barsten, én lag er iets van schaamte en medelijden in haar ogen. 
Pfft.
Plots leek Levi héél geïnteresseerd in het verhaal.
‘Ongelukje, zei je?’ Hij was er van overtuigd dat het dan wel iets heel verschrikkelijks moest zijn. Met iets meer interesse keek hij het meisje aan. Ondanks dat ze meer dan een kop groter was dan hij, wist hij zichzelf zo neer te zetten dat het net leek alsof hij de baas over haar was, of in die trant.
‘Meer een, eh, meningsverschil.’ Het meisje leek het niet helemaal met zijn houding eens te zijn. Iets leek haar dwars te zitten, maar voor heel even hield ze haar lippen stijf op elkaar.
‘En daardoor krimp jij ineen zodra ik je een tikje geef?’ 
Cennick knikte duister. Dit was waarschijnlijk een stuk beter dan dat hij in geuren en kleuren ging uitleggen wat er was gebeurd. Misschien had hij al zo zijn verzinsels, maar zeker kon hij er niet van zijn.

As cold as ice as warm as the sun (voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu