Hoofdstuk 3

471 23 0
                                    

Caéliane

Diep in gedachten verzonken zat ze daar haar haren te borstelen. Inmiddels deed ze het zo vaak op een dag, uit pure verveling, dat ze er helemaal niet meer bij na hoefde te denken. Sinds ze niet meer kon wegdromen tijdens haar dagelijkse tochten over de grasvlaktes, zat ze vaak uren in de spiegel te staren. Achter dat simpele stuk glas, opende zich een hele nieuwe fantasiewereld voor haar. Haar fantasie deelde ze met niemand. Ze schreef het op, maar verborg het goed. Het was haar toevluchtsoord, de enige plek waar ze naar toe kon als alles tegen zat. Met niemand in het kasteel had ze zo'n goede band dat ze diegene alles vertelde. Zelfs niet met haar ouders. Haar vader zat dagenlang te vergaderen, was op reis of had het te druk met andere zaken rondom het bestuur. Als hij op reis was, ging zijn moeder vaak mee en was zij alleen met de bedienden die achterbleven in het kasteel. Als hij weg was, zorgde haar vader ervoor dat er elke minuut van de dag iemand was die haar in de gaten hield. Overbezorgd was hij zeker. Haar moeder wist ze bijna nooit te vinden. Die was elke keer ergens anders. De ene keer op haar kamer, de andere keer in de tuinen en nog een andere bracht ze een bezoek aan het dorp. Ergens had Caéliane het vermoeden dat haar moeder haar niet helemaal mocht, dat ze liever iemand anders als dochter had gehad in plaats van haar. Iemand die sociaal was, een goede nieuwe leider zou zijn, iemand waar ze trots op kon zijn, iemand waar ze mee kon pronken. Met haar kon ze dat niet. Caéliane was te gesloten. Haar moeder had haar zelfs een keer verwijt dat ze teveel fantasie had, dat ze 'niet helemaal in orde' was. Vanaf dat moment was ze haar moeder anders gaan zien. Heel anders. In haar woede had ze bijna een boom dwars door één van de dikke kasteelmuren laten groeien. Ergens diep van binnen deed het haar pijn dat haar moeder zo over haar dacht. Maar ze sloot zich af voor die emotie. Er waren genoeg mensen die haar wel oprecht lief hadden..toch? Nu ze er zo over nadacht, begon ze zelfs daar aan te twijfelen. Was de liefde die haar vader haar schonk wel echt? Wat was echte liefde eigenlijk precies. Vanaf haar balkon zag ze elke dag verschillende stelletjes samen door de stad wandelen, genietend van het lekkere weer. Hun handen verstrengeld met elkaar. Zijzelf had nog nooit liefde voor een jongen gevoeld. Ze sprak dan ook niet vaak met de jongens uit het dorp. Haar vader vond dat volgens haar niet zo erg. Hij verwachtte dat ze zou gaan trouwen met de zoon van één van de stadhouders van andere steden in het Zomerrijk, desnoods zonder echte liefde te voelen voor de ander. Op dat gebied ging het haar vader enkel om macht en geld. 
In de eerste instantie merkte Caéliane helemaal niet dat de deur open en weer dicht ging. Pas enkele seconden nadat de deur in het slot was gevallen, drong het tot haar door. Ze legde de borstel neer en draaide zich om. Een lichte frons verscheen op haar gezicht toen ze de jongen zag. Wat deed hij hier? Wie was hij eigenlijk? Kort nam ze hem in zich op. Hij zag er niet uit alsof hij van hier kwam. Zijn huid was bijna zo wit als sneeuw en het leek wel alsof er een onzichtbare sluier van kilte om hem heen hing. Ze kon zo snel niets anders bedenken dan het Winterrijk als plek waar hij vandaan zou kunnen komen. Naast de eeuwige verhalen over de monsters die daar zouden leven, waren er ook enkele anderen. Waarin ze werden beschreven als normale mensen, alleen met een hart van ijs. Die boeken waren officieel verboden, maar haar vader had een paar exemplaren in zijn werkkamer liggen. En nieuwsgierig als ze was, had ze daar natuurlijk al een keer gekeken. Met eenzelfde nieuwsgierige blik in haar ogen keek ze hem nu aan. Maar ook verbazing en wantrouwen waren van haar gezicht af te lezen. 
'Wie ben je...en wat doe je hier?' vroeg ze, zonder hem fatsoenlijk terug te begroeten.

Cennick

Moeder natuur was een wrede vrouw, dat bleek wel weer toen hij in de wonderschone ogen keek van de jonge meid voor hem. Niet dat het hem veel deed, ook in zijn land waren er mooie vrouwen, waarvan al velen hadden geprobeerd hem te verleiden, enkel uit eigen belang. Nooit was hij er ingetrapt en een aantal die toch doorgingen kunnen nu hun laatste jaren wegslijten in de ondergrondse kerkers van het paleis van zijn vader. Het enige waar hij zich echt druk om maakte was iets veel engers, eigenlijk. Niemand zou haar snel vergeten, iedereen die ooit kennis heeft gemaakt met haar zou haar direct herkennen wanneer hij haar zag. De ideeën begonnen te komen. Cennick kon haar altijd zo verminken dat niemand meer bij haar in de buurt durfde te komen. Maar zelfs hij kreeg dit niet over zijn koude hart heen. Vechten kon hij, maar zelfs in het Winterrijk zou een man nooit zomaar een vrouw slaan, of zelfs maar aanraken wanneer het niet mocht. Je kende natuurlijk altijd uitzonderingen, maar veel verhalen had hij er niet over gehoord. Een stelletje barbaren waren het, dat gaf hij toe. Maar respect hadden de vrouwen daar wel verdiend. 
'Het spijt me dat ik me nog niet correct heb voorgesteld,' zei hij met een lichte glimlach, maar zijn ogen deden niet mee. 'Ik ben Cennick, en als je een beetje weet van... nouja, de buurlanden zou je misschien wel kunnen weten wie ik ben.' Volgens mij had hij nu wel genoeg informatie over zichzelf prijsgegeven. Hij had immers zijn vader beloofd nooit het woord "Winterhof" te laten vallen. Hij viel al teveel op. Sommigen mensen schijnen een goed aura gevoel te hebben, die blijkt bij hem nogal donker te zijn. Het was een mooie kamer, vrolijker dan zijn krot thuis, hoog in een van de torens waar de kachel nooit zijn best lijkt te doen. Hier hoeft hij in ieder geval niet bang te zijn dat hij bevroor, ondanks zijn lichaamstemperatuur. Smelten zou hier eerder gebeuren. 
'Ik denk dat je er snel genoeg achter bent,' zei ik als antwoord op het tweede deel van haar vraag. 'We hoeven niets te overhaasten. We hebben immers genoeg tijd.' Ze was bang, hij zag het aan haar ogen. Het zou allemaal makkelijker zijn als ze hem iets aardiger vond, al zou ze sneller luisteren wanneer ze bang was voor hem. Het moest in ieder geval niet zover komen dat ze uit angst uit het raam zou springen. Misschien was het verstandig om die ook maar dicht te doen.
'Je hoeft niet bang te zijn, ik zal je niks aandoen,' zei hij, terwijl hij over de plek gleed waar normaal gesproken zijn dolk hing. 'Zolang je maar doet wat ik van je verlang, zal er niets met je gebeuren. Dat beloof ik.' Misschien zou ze het niet geloven, omdat er ondanks alles een zekere dreiging te horen was in mijn stem. Achja, hij was hier toch niet om vrienden te maken.

Caéliane

Opnieuw bestudeerde Caéliane de jongen aandachtig. Het was haast overduidelijk dat hij niet van hier kwam. Hier, in het Zomerrijk hadden de mensen een zongebruinde huid, lichte ogen en licht haar. Natuurlijk waren er altijd uitzonderingen, zoals zijzelf met haar donkere haren en lichte huid. Maar daar waren best logische verklaringen voor. Ze had niets tegen de zon en de heerlijke warmte, maar toch gaf ze de voorkeur aan de schaduw. Dat was, in haar ogen, een best logische verklaring voor haar bleke huid. Maar waar haar donkere haren vandaan kwamen, wist ze niet. Misschien had haar oma donker haar gehad. Haar ouders hadden beide dezelfde goudblonde haren. Misschien dat haar haarkleur ook één van de redenen was dat haar moeder liever iemand anders als dochter had gehad. Misschien dacht ze dat Caéliane iets van het Winterrijk had, iets dat niet waar was. Ze richtte haar aandacht weer op de jongen. Zijn ogen leken twee diepe poelen van sneeuw, ijs en kilte. 

'Cennick?' herhaalde ze. "Hmm..' Ze haalde haar schouders lichtjes op. 'Nog nooit van gehoord.' Over de buurlanden had ze enkel mythes en verhalen die het leven er omschreven gehoord. Over de leiders ervan was haar nooit iets verteld. Dat kwam ook omdat haar vader dat verboden had. Het was zelfs een officiële wet. 'Over het Winterrijk en de leiders ervan wordt niet gesproken. Enkel een beschrijving van de inwoners is toegestaan.' En ze verder beschreven als vreselijke monsters. Ze had haar geschiedenisleraar er wel eens naar gevraagd, maar ook die weigerde om, naast de beschrijving van de inwoners, ook maar iets los te laten over het buurland. 
Afwachtend keek ze hem aan. Hoe goed ze het ook probeerde te verbergen, de angst in haar ogen was niet te missen. Het was logisch dat ze bang was. Een vreemde jongen, vermoedelijk uit een ander land, kwam haar kamer binnenwandelen alsof het de normaalste zaak van de hele wereld was, om zich vervolgens rustig, maar vaag voor te stellen en haar dan te vertellen dat ze niet bang hoefde te zijn. Vooral dat laatste vond ze om te lachen. Als hij wilde dat ze niet bang zou zijn, had hij ten eerste fatsoenlijk moeten kloppen, dan zichzelf volledig voorstellen en indien mogelijk ook nog te vertellen waarom hij hier wel niet was. 
'En wat verlang je dan wel niet van mij?' vroeg ze.

Cennick

Een lichte glimlach bleef rond zijn lippen spelen. 'In eerst instantie verwacht ik niet zoveel van u, prinses,' antwoordde hij, met een spottende nadruk op dat laatste woord. Waarschijnlijk was het haar niet ontgaan. 'Het enige, wat echt van noodzaak is, is dat u binnen nu en een half uur al uw spullen van waarde inpakt en me zult vergezellen op mijn reis richting de Andere Kant.' Ondanks dat ze zich goed wist te houden zonet, verscheen nu wel de schrik in haar ogen. De grijns bleef rond zijn mond spelen, al wist hij niet goed waarom. Het was niet de bedoeling haar te kídnappen, eerder om haar vrijwillig mee te krijgen, zonder haar de informatie door te spelen die hij wel wist en wat wel eens haar dood zou kunnen betekenen. Om haar ongevraagd mee te nemen zou een directe aanleiding wezen tot een oorlog tussen het Zomer en het Winterrijk, al zal dan de Zomerkoning in de aanval gaan, in plaats van andersom. Zijn vader was duidelijk uit op iets dat kon tonen hoe machtig hij en zijn leger wel niet waren, hoe koud zijn hart was jegens zijn volk en hoe hij geen genade toonde, zelfs niet tegen zijn zoon wanneer hij zijn opdracht niet tot een goed einde zou weten te brengen.

Daarom moest Cennick het goed weten te brengen. 
'U zult tijdens de reis onder mijn persoonlijke bescherming staan en geen van onze vijanden of medestanders zult u een haar kunnen krenken.' Heus wist hij wel dat dit niet echt een duidelijke belofte was, al was hij hier wel eerlijk in. Niet alleen om haar leven te redden moest hij dit doen, ook zijn eer lag op sterven na dood wanneer zijn missie niet slaagde. 
Ze leek niet overtuigd van hem, dat kon hij haar ook niet kwalijk nemen. Ook Cennick wist heus wel wat voor indruk hij achter liet op mensen van andere rijken, andere soorten en mensen die hem niet kenden. Ze moest hem afgrijselijk vinden, al kon het nooit erger zijn dan zijn vader, die leek soms meer een levend lijk dan een wezen die niet als ieder ander ademde. Alsof hij eeuwen geleden al was gestorven.
Met vluchtige passen kwam hij dichterbi en schoof hij vervolgens het gordijn dicht. Cennick speurde met zijn scherpe ogen de kamer af, opzoek naar een mes, of een zwaard, of iets scherps waarmee ze hem zou kunnen aanvallen, mocht het er op aan komen. 
Een naald, een scherpe, verdraaide punt van een haakje en een grote, ronde steen, waar haast zeker weten een slinger bij hoorde, werden uit het raam geknikkerd na en korte inspectie. De pijl en boog, die in de hoek van de kamer stonden, vond hij teveel waard om weg te gooien, dus had hij die over zijn schouder heen geslagen. 
Verbitterd keek het meisje hem aan.
'Komt er nog wat van?' vroeg Cennick pestend, maar eigenlijk was hij behoorlijk zenuwachtig aan het worden. Hoelang zou het duren voor er iemand de kamer in zou komen en hem hier zo zou zien? Misschien wachtte ze daar juist wel op.

As cold as ice as warm as the sun (voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu