5. Wachten

210 13 0
                                    

Langzaam loop ik naar de koets toe, die ons naar het gemeentehuis zou brengen. Eenmaal bij de duur uitziende koets aangekomen, wordt de deur opengetrokken door een van de vredebewakers van ons district, wie een gemene grijns op zijn gezicht had, die ik er graag af zou slaan.  Ik keek hem woedend aan, en besteedt verder geen aandacht aan hem, en hou me vast aan de hendel om in de koets te komen. Na mij volgt Jack, die net wat te dicht bij mij gaat zitten, zodat ik hem boos aankijk en wat dichter bij het raam gaat zitten. Ik slaak een zucht, en kijk uit het raam. Boom na boom vliegt voorbij, maar we zitten niet zo lang in de koets. Als ik weer even wat afgekoeld ben, kijk ik naast me naar Jack, en neem het wat beter in me op.

Wat me meteen opvalt is zijn huid, die erg bruin is. Ik kijk naar mijn eigen arm, en zie dat ie nog steeds erg wit it. Hoe kan het dat iedereen zo snel bruin wordt, behalve ik?

Jack heeft een licht vervaagt wit overhemd aan, een paar afgetrapte  gympen, samen met een kaki kleurige korte broek. Mijn ogen blijven haken bij zijn buik. God, wat is die gespierd. En natuurlijk, net als ik zijn buik grondig bekijk, kijkt Jack naar me, en lacht. Hij haalt een hand langzaam door zijn donkere,krullige en wilde haar, en laat hem dan langzaam weer op zijn schoot vallen. Snel kijk ik weg, en leg mijn hoofd in mijn handen, en kijk uit het raam.

Wow. Recht voor me staat het gemeentehuis waar ik zo naar binnen hoor te gaan, maar ik kan niet verder lopen. Nog nooit heb ik zoiets groots, zoiets moois gezien.  Achter me hoor ik Jack zachtjes gniffelen, maar ik draai niet om. Met open mond kijk ik naar het gemeentehuis.

Opeens voel ik een warme hand op de onderkant van mijn rug, net boven mijn kont, en kijk opzij om te zien van wie deze hand is. Het verbaast me eigenlijk ook helemaal niet als ik zie dat het Jack is die me langzaam voortduwt, maar wat me wel verbaast is dat ik bloos. Mijn wangen worden warm, en ik durf Jack niet aan te kijken, bang dat hij mij ziet. Ik vond hem toch niet meer leuk? Shit, nu denk ie vast dat ik hem leuk vind. Ik voel een zenuwachtige brok in mijn keel ,maar slik hem snel weg en probeer onder Jack’s grip uit te komen, maar hij laat het niet toe. Ik zucht, en laat het maar gewoon, het leidt me tenminste een beetje af.

We lopen door de lege gangen, onze voetstappen echoën door de grote ruimtes. Ik kijk de hele tijd om me heen, maar ik zie bijna alleen maar zwarte dingen, en in het wit geklede vredebewakers. Jack’s hand is al lang weg van mijn rug, en hangt nu slapjes langs zijn lichaam. Opeens gaan we een deur in, en ik kijk om me heen de ruimte in. Er staat een grote openhaard, met een groot vuur erin, een paar zacht uitziende banken, en een paar oude lampen die zacht aanstaan. Jack loopt meteen naar een bank toe, en ploft erop neer. Ik trek een wenkbrauw omhoog en kijk hem aan. Hij ziet me, en antwoord mijn blik;

‘Ik ga toch dood, kan ik me net zo goed comfortabel maken toch?’, zei hij met een glimlach, zonder enige aarzeling, en klopte op de plek naast hem. Ik aarzel even, maar loop dan toch naar hem toe, en ga op een veilige afstand naast hem zitten. Ik kijk hem aan, en lach even naar hem, maar hij vind het blijkbaar niet goed. Hij trekt zachtjes aan mijn been, en trekt me naar hem toe. Ik zucht, maar laat het toch toe, en leg mijn hoofd op zijn schouder. Hij slaat een arm om me heen, en ik ben eerlijk gezegd wel blij, ik heb de aandacht nu even nodig. We zitten zo voor een paar minuten, totdat de deur opengaat, en de burgermeester binnenkomt. Snel schuiven we weer weg, en Jack houdt zijn hand in een vuist voor zijn mond, en kucht er in. Ik kijk naar de burgermeester toe, en sta op.

‘Hey’, zeg ik zachtjes tegen hem. Hij geeft me een kort knikje, en gebaart dan naar de bank, dat ik weet kan zitten. Ik ga weer naast Jack zitten, maar zorg dat er wel wat ruimte tussenzit. Jack gaat rechtop zitten als de burgermeester tegenover ons gaat zitten in een stoel, en ik rust mijn hoofd op mijn hand.

‘Hallo, tributen van district 4’, zegt de man.

‘Hoi burgermeester’, zeg ik tegen hem, en Jack geeft hem een knikje.

‘Dus, over ongeveer 5 minuten komen er familieleden en andere belangrijke mensen voor jullie zodat jullie kort gedag kunnen zeggen, voordat jullie vertrekken op een 1 dag lange reis naar het Capitool’, legt hij ons uit. We knikken, en hij gaat verder.

‘Jack, ik wil dat jij naar de kamer hiernaast gaat, daar ontvang je jou gasten, en Emma, jou gasten worden hier ontvangen. Ik waarschuw jullie al, de tijd die jullie hebben is erg kort, het spijt me, maar ik kan er niets aan doen’, zegt de burgermeester, met een droevige blik in zijn ogen. Weer knikken we, en de burgermeester staat op, en zucht. Meteen staan wij ook op, en Jack en ik kijken elkaar aan. Ik lach naar hem, en hij lacht terug, maar dan herinner ik me dat de burgermeester nog voor ons staat. Oeps.

‘Oh s-sorry’, stamel ik, maar de burgermeester lacht.

‘Raak niet te gehecht aan elkaar’, zegt hij, waardoor ik bloos. Alweer.

‘Uhm, ja’, zegt Jack.

Gênant.

Ik schud de hand van de burgemeester, en na me doet Jack hetzelfde. De burgermeester gebaart dat Jack met hem mee moet komen, en Jack kijkt even naar mij. Ik glimlach naar hem, hij glimlacht terug, en loopt dan met de burgermeester mee.

En dan ben ik alleen in de kamer, op een paar vredebewakers na. Ik zucht, en loop weer maar de bank toe, en ga er rustig en rechtop op zitten. Ik kijk naar het vuur, dan langzaam uitgaat, en krijg het opeens benauwt. Snel sta ik op en loop naar het raam, met langzame stappen. Trekkend sta ik bij het raam, proberen hem open te krijgen, maar het lukt niet. Achter me hoor ik geadem, en draai me om, alleen om heel dichtbij een vredebewaker te staan die zijn hand strak om mijn arm heeft. Waarschijnlijk denkt ie dat ik wil ontsnappen. Zelfs hij moet weten dat ik beter weet. Ik probeer hem uit te leggen dat ik me benauwt voel, maar de bewaker laat het me niet toe om hem raam open te trekken, en zo begint ons argument.

‘Meneer, ik wil alleen wat frisse lucht’, zeg ik kalm tegen hem.

‘Alsof ik die niet vaker heb gehoord dame, ga jij maar even op de bank zitten, en blijf weg bij dit raam’, zegt hij.

Ik zucht, en vraag om wat water, wat gelukkig wel mag. Langzaam laat ik de vloeibare substantie in mijn keel glijden, slokje voor slokje. Ik zit ondertussen, zoals de man zei dat ik moest doen, rustig op de bank, met een glimmend bekertje in mijn handen.  Nadat de beker helemaal leeg is, buig ik naar voren en zet de beker op de tafel die voor me staat, en ga weer met mijn rug tegen de bankleuning aanzitten.  Ik kijk weer om me heen, en zie de vredebewakers met elkaar praten en lachen, en besluit om naar hun toe te lopen. Ik sta op, en ga dicht bij een bewaker staan die een grote snor op zijn gezicht heeft.

‘Ja haha, dat is zo grappig’, zeg ik.

Alle drie de mannen kijken me met een geïrriteerde blik aan, en ik denk dat het beter is om weer te gaan zitten op de bank.

‘Oke, het was echt heel leuk om tegen jullie te praten, maar ik denk dat ik weer op de bank ga zitten’, zegt ik tegen hun, en geef de bewaker met de snor een klein klopje op zijn schouder,  en hij van mijn hand naar zijn schouder kijkt, en ik me snel omdraai. Waarschijnlijk niet het beste idee van mijn leven.

Als ik bijna bij de bank ben, hoor ik gepraat van de gang en ik hoor de bekende stemmen van mijn ouders. Ik draai me om en loop snel naar de deur, maar wordt tegengehouden door een van de vredebewakers die me hard bij mij schouder vast, en me boos aankijkt.  Ik neem aarzelend een stap naar achter, en schud zijn hand weg van mijn schouder. Even sta ik naast hem, maar dan knalt de deur open, en zie ik het betraande gezicht van mijn moeder. Achter haar staat mijn vader, en ik slik. Met haar armen weid loopt mijn moeder naar me toe. Ze slaat haar warme armen op me heen, en huilt op mijn hoofd. Ze fluistert kalmerende woorden in mijn haar, en mijn ogen beginnen te branden, en ik weet dat ik niet langer de tranen kan wegknipperen. Ze lopen in grote hoeveelheden over mijn wangen. Ik vraag me of Harry zich hetzelfde voelde als mij toen hij hier was. En of ik er hetzelfde uit zie als hij er toen uit zag.

Mijn haren die dof en treurig over mijn bleke gezicht vallen. Mijn ogen rood van het huilen, bang, en droevig te lezen in mijn ogen.  Mijn stem schoor, als ik mijn moeder probeerde te antwoorden. Langzaam laat mijn moeder me los, en houdt mijn hoofd tussen haar handen. Ze kijkt recht in mijn groene ogen, en zegt;

‘Alsjeblieft’. Ik weet nog dat ze het erover heeft wat ze me deze ochtend heeft verteld. Ik moet thuis komen. En niet alleen voor mezelf, voor iedereen.  

Hongerspelen 2Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu