Uitdaging: Schrijf een fanfictie, waarin geen liefde voorkomt tussen de hoofdpersoon en de idolen.
Geachte van Gogh,
Omdat ik niet weet wat mij op dit moment- het moment van schrijven- bezielt, noem ik ik u maar van Gogh. Dat is immers ook hoe u heet, deels dan. Natuurlijk weet ik uw voornaam wel, iedereen kent u. Waarom draai ik er zo omheen? Waarom schrijf ik überhaupt met een echte, ouderwetse vulpen op papier dat ik hiervoor speciaal heb bewaard.
U hoeft u niet gevleid te voelen. Het is vreemde hobby van mij om brieven te schrijven naar mensen die ik nooit gekend heb en zo ook nooit zou leren kennen. Deze brief zou daarnaast u nooit bereiken. Onze tijdlijnen verschillen namelijk wel iets van elkaar en dat zorgt voor de moeilijkheden u deze brief te laten lezen.
Vervolgens, nu ik toch aan het afdwalen ben, bent u exact de vijfde waaraan ik schrijf, en als ik zo door ga, zeker niet de laatsten. Da Vinci heeft er al eentje, die ik ergens heb achtergelaten. Dat 'ergens' is dat ene museum in Frankrijk waar zijn schilderij 'Mona Lisa' hangt. Zijn werk is overal wel te vinden, als stukjes van zichzelf die over ter wereld zijn neergelegd zodat niets van hem ooit tegelijkertijd dood zal gaan. Michelangelo's brief ligt bij zijn standbeeld van David, als het goed is. Ik kan mij namelijk voorstellen dat de medewerkers van het museum het niet fijn vinden om een simpele, witte envelop te zien met de naam van iemand die al jaren dood is in sierlijke, zelf geschreven letters te zien.
Genoeg over mijn verleden met de brieven. Niet helemaal genoeg. Deze brief zal, als ik mijn planning goed volg, morgenochtend liggen bij uw beroemde werk 'Zonnebloemen' in een vaag museum in Tokio. U bent Nederlands, maar uw werk is wereldwijd. Slechts een klein deel van uw werk is in uw kleine vaderland.
Waarom ik deze brief schrijf, vraagt u zich vast en zeker af? Ik vraag het mijzelf namelijk vaak genoeg af. Waarom zal een simpel ziel als ik brieven schrijven naar grote meesters?
Het fascineert mij. Kort gezegd: het fascineert mij.
Wat is 'het' precies?
Het kan naar alles verwijzen. Geschiedenis in het algemeen, grote schilders iets specifieker. 'Het' is echter nog specifieker.
Ik zal het proberen uit te leggen, al weet ik nu al dat woorden niet kunnen beschrijven wat 'het' is.
Ieder mens kijkt anders naar de wereld. De een ziet een kans om iedereen te kennen, de ander ziet de kans om iedereen te doden. Sommigen hebben het doel elk plaats van Moeder Aarde te bezoeken, anderen willen alleen het oceanische water als herinnering hebben.
Dit is wat 'het' is. Een wereldbeeld. Een beeld die ieder individueel heeft over de wereld. Mijn beeld is niet hetzelfde als die van mijn moeder, en die is op haar beurt niet hetzelfde als die van haar moeder. Hoewel wij familie zijn, ziet geen van hen de wereld hetzelfde.
Afdwalen is blijkbaar heel erg mijn ding.
Ik kan letterlijk in een alinea uitleggen waarom ik dit schrijf. Waarom ik mijn tijd zit te voldoen aan brieven schrijven naar dode mensen. Wat verandert het? Niets.
Ik wil gewoon zeggen dat ik respect voor u heb. Ik heb respect omdat u uw wereldbeeld op doek kon leggen, met slechts een paar klodders vers en een kwast. Ik heb respect dat u uw ziel en hoofd in iets doet en je geest verliest in het proces van het werk. Er zijn duizend andere mensen die dezelfde omgeving als u elke dag zagen en ervoor kozen het vast te leggen, duizend andere mensen die zonnebloemen schilderen, maar niemand deed het zoals u. Ik wil u laten weten dat, ondanks dat u er heilig van overtuigd was dat uw werken niets waard waren, ze nu gestolen worden omdat mensen ze willen hebben. Ze worden stuk voor stuk verkocht voor miljoenen, terwijl er vergeten wordt aan u te denken. het gaat om uw naam, mensen willen het wegens uw naam, niet om de ware betekenis van uw meesterwerken.
U moet weten dat ik wel werkelijk beroemd bent. U bent gewoon in de verkeerde tijd geboren. Het is erg normaal om beroemd te worden als je dood bent als kunstenaar.
'Het' verwijst naar het feit dat het beroep dat u verkoos boven alle anderen pas gewaardeerd wordt als de beroeper er niet meer is.Groeten,
Pennie.
De stilte om mij heen fluistert duizend woorden in mijn oor. Ik hoor gemompel van mensen en het geschuifel van hun voeten. Zien doe ik niet. Het enige wat ik zie, is de eeuwige, zwarte leegte en daarvoor heb ik niet gekozen. In mijn hoofd vormt zich een beeld. Langzaamaan wordt het groter en groter. Er komen kleuren bij, felle variaties zoals geel van de zonnestralen en oranje van een sinaasappel.
Ik kan voelen hoe duizend paar ogen op mij gericht zijn. Ik weet dat ik in het middelpunt van de belangstelling sta. En al zal ik dat niet zijn, dan is het wel de witte stok die half mijn lengte is met rode, opvallende strepen en een kleine wil aan het uiteinde, die half tegen mij aan geleund staat. De stok is hetgeen wat de aandacht trekt, het zal even veel blikken opleveren als ik een groot bord omhoog hou, zoals mensen doen wanneer ze ergens voor protesteren.
Maar door de jaren heen ben ik eraan gewend geraakt.
De stilte gaat door met dingen fluisteren, al weet ik zeker dat het niet zo menselijk stem heeft. Stilte is voor mij nooit iets echts geweest. Er is altijd wel een geluid te horen, een gedempte zucht of een vogel die ver weg haar lied affluit. Stiltes zeggen meer dan duizend woorden en dat is wat deze doet. het zegt dat ik hier niet thuis hoor, dat ik weg moet gaan en bovenal: dat ik niet zie wat ik denk dat ik zie.
Ik zie niets. Ik zie het niets. Het zwarte, zwijgende niets.
Toch weet ik wat ik wel moet zien, nu ik eindelijk in het Seiji Togo Yasuda Memorial Museum of Modern Art in Tokio ben. Dat plaatje in mijn hoofd is een plaatje van zonnebloemen. Gele, bruine en oranje zonnebloemen waarvan sommigen in volle bloei staan, terwijl anderen langzaam afsterven. De wilde bewegingen van de kwast en de precisie is wat ik wil zien.
'Excuse mij, jongedame.'
Mijn oren vangen een zachte, rustgevende stem op. Met veel moeite kan ik weten waar het precies vandaan komt en ik draai mij sloom die richting op. Het niets is overal en het laat mij niet met rust. Het laat mij al acht jaar lang niet met rust.
'Wat is er?' vraag ik, terwijl mijn hand instinctief zoekt naar de vertrouwde stok. Gelijk voel ik de koudheid ervan die zich tussen mijn vingers nestelt. Een zucht die ik probeerde binnen te houden, glipt toch tussen mijn lippen door.
Voor even is het stil, op het geroezemoes in het museum na. Dan hoor ik dezelfde stem weer het gesprek oppakken.
'Mag ik vragen waarom u hier bent. Ik bedoel,' en er wordt een korte tik tegen mijn stok aan gegeven, 'dat ding is van u. Ik bedoel eerder, ik vroeg mij af wat een mens zoals-'
Gerustellend glimlach ik, een poging om de spreker die zo te horen een jongeman is gerust te stellen. Maar ik weet niet of mijn glimlach er wel zo uitziet zoals ik hoop dat hij is. 'Het is niet erg, ik begrijp je wel,' antwoord ik. Het wieltje onder mijn stok piept wanneer ik een paar passen in de richting van de stem doe. Mijn benen trillen alsof ik een herfstblad ben die door de wind heen en weer wordt gewiegd, alleen het blad vertrouwt de wind. Ik vertrouw mijn benen aan de grond toe. 'Kijk, ik kon ooit zien.' Mijn stem is slechts een fluistering, zoals de stilte klonk een paar minuten geleden. 'Ik weet hoe het werk waarvoor ik stond eruit zag.'
'Maar nog steeds.' Het regelmatige getik van hakken is op de grond te horen. De warme adem van gesprekspartner is voelbaar op mijn wang. 'Het is een museum. Dit hier is een plek om rond te kijken.'
Het volgende moment voel ik een gehandschoende hand op mijn schouder. De stof ervan is ruw met hier en daar kuiltjes. gerustellend beweegt het op mijn ontblote schouder, want het zal vreemd zijn als ik met lange mouwen midden in de zomer rondloop.
Even zeg ik niet. Even speel ik met de stilte en negeer de leegte die niet weg wilt gaan, hoe vaak ik het ook dwing of vriendelijk vraag. Elke nacht bid ik, elke nacht maak ik de wezens boven mij wijs dat ik de leegte nu wel goed genoeg ken en dat het tijd is om er afscheid van te nemen. Elke dag verwelkomt en wekt de leegte mij en ik weet dat ik tijd verspil aan mijn standpunt duidelijk maken. Acht jaar lang, nacht in, nacht uit, dag in en dag uit probeer ik terug te gaan naar de persoon die ik voor die acht jaar was. Het is als zoeken naar dat ene verloren puzzelstukje van mij. Het is als tasten in de duisternis.
Dan merk ik dat ik weer afdwaal van een gesprek. Diep haal ik adem, tijdens het zoeken naar een goed weerwoord. Een stemmetje achter in mijn hoofd vraagt zich telkens hetzelfde af: 'wat doet een blinde in een museum?' Ik luister niet naar dat stemmetje. Ik luister naar de stilte die ik verbreek.
'Mij is altijd verteld om blind naar museums te gaan. De schilderijen geven je je zicht wel terug.'

JE LEEST
Anti-comfort (DMU1)
De Todo"Er was eens..." Dit werkte niet. Het was ook altijd hetzelfde! Calypso vloekte eens bij de gedachte en wiste alles. Een zucht volgde en haar vingers bleven boven het toetsenbord hangen. Na vijf minuten ingespannen naar het scherm te staren, gaf ze...