Hoofdstuk 6

0 0 0
                                    

Het is al laat wanneer Jays auto tot stilstand komt voor het huis van Wes. Zelfs in populaire wijken zoals deze is het stil op straat zodra de avond valt, maar hier en daar ziet hij het licht langs de gordijnen naar buiten gluren. De mensen zitten zeker in de wintermaanden lang vast in hun huis maar ondertussen zijn ze dat wel gewend.
Bij Wes appartement is het echter donker en dat doet niks voor de zenuwen die door Jays lichaam scheuren.
Voor hij uitstapt kijkt Jay eerst eens goed om zich heen. Demonen zijn lang niet altijd zichtbaar maar er zijn altijd wel tekenen te vinden van dat er eentje in de buurt is en daarbij kan kijken nooit kwaad. Er is niks te zien, de straat is verlaten op een enkele zwerfkat die hem vanaf een muurtje zit te begluren na en Jay acht het veilig genoeg om de korte tocht naar de voordeur te wagen.
Hij stapt uit de auto en loopt in hoog tempo de straat over en de trap op. De voordeur is dicht maar met behulp van de reservesleutel die Wes hem vorig jaar gegeven had is dat zo opgelost.
Binnen is het donker en even vreest hij het ergste tot hij zachtjes iemand hoort huilen. Hij voelt even voor het lichtknopje en zodra hij het gevonden heeft haalt hij de schakelaar over en vult de gang zich met licht.
"Wie is daar?" vraagt de stem van Wes vanuit de woonkamer en de laatste spanning trekt uit Jays lichaam. Hij slaakt een zucht van verlichting en loopt de woonkamer in.
In de schemering van het licht in de gang ziet Wes er niet erg goed uit. Zijn ogen zijn rood van het huilen en zijn wangen zijn nog nat van de tranen. Hij zit ineengedoken op de bank maar ontspant ietwat als hij Jay herkent. "Oh, wat doe jij hier?" vraagt hij dan en Jay kan niet anders dan grinniken wanneer hij de verbazing in Wes' stem hoort. Wes ziet er misschien vreselijk uit maar hij leeft en dat is genoeg voor nu.
"Ik kwam even checken of Kuro je in leven had gelaten of dat ik op zoek moest naar een nieuw teamlid." hij kan de humor niet uit zijn stem houden en Wes heeft ook een klein glimlachje op zijn gezicht.
Dan betrekt het weer. "Het gaat om hem Jay, het gaat om Hayate." En Jay zou willen dat hij verbaast zou zijn maar dat zou een leugen zijn.
Wat hij Wes nooit verteld heeft is dat hij dit wist, dat hij Hayate gezien heeft, gevoeld heeft zelfs. Dat Hayate hem gebrand heeft.
Het was in die periode nadat Hayate verdwenen was en voordat Wes onder zijn bewind gekomen was, een stille periode waarvan hij zich nog altijd afvraagt of hij daadwerkelijk in leven was en niet gewoon als een opwindspeeltje door het leven ging in de hoop dat iemand hem op een dag zou vergeten op te draaien.
Zoals wel vaker was hij op weg naar een locatie voor een zaak toen een klein kind hem tegemoet kwam lopen. Klein, maar ook zeer herkenbaar. Zelfs vanaf een grote afstand en vanuit de auto had Jay moeiteloos Hayates ogen, blauw als een sterrenhemel vlak voor het echt donker wordt, en zijn haar, zwart en zijdezacht elke keer dat hij zijn hand erdoorheen gehaald had, herkend.
Hij had geen seconde getwijfeld maar zijn auto aan de kant gezet, was eruit gesprongen en achter de jongste Samidare aangegaan.
Tot zijn verbazing was Hayates blijheid bij het zien van hem nog geen fractie van zijn blijheid bij het zien van Hayate. Maar ergens ergens in zijn hoofd registreerde dat niet en zonder er verder over na te denken had hij zijn armen om het kleine medium geslagen. "Hayate..." sprak hij in een zucht.
Hayate had verkeerd aangevoeld. Klein, breekbaar, een en al botten en scherpe hoeken in zijn armen alsof het kind niks gegeten had sinds de dag dat hij verdwenen was.
Een blik op zijn gezicht liet zien dat de sprankeling in zijn ogen verdwenen was, vervangen door de schaduw van teveel gelaten tranen. Zijn huid, nog altijd perfect en als van porselein sprak van niet langer zichtbare blauwe plekken en elk stukje bewijs dat iemand Hayate, eigenwijze, koppige en ondeugende Hayate, iets had aangedaan brak zijn hart in kleinere en kleinere stukjes.
Maar wat misschien nog wel het meeste pijn had gedaan was de manier waarop Hayate worstelde om aan zijn omhelzing te ontsnappen. "Yamete Jay, yamete! Onegai, Jay, laat me gaan!" riep hij terwijl hij trapte en sloeg, de terugval in zijn moedertaal verraadde de paniek die hij gevoeld moest hebben.
En als een kind waar je van houdt iets van je vraagt, echt iets van je vraagt vanuit de diepte van zijn hart en met tranen in zijn ogen dan doe je dat. Hayate was zo hopeloos in zijn pogingen zich los te worstelen dat zijn heilige vlammen aan zijn vingers likten. Enkele vlammen raakten Jay en veroorzaakten schroeiplekken op zijn leren jas en tot zijn schrik voelde hij pijnlijke plekken in zijn nek. Niet genoeg om hem van de wereld te branden maar genoeg om deze herinnering voor altijd vast te leggen op zijn huid.
Dus had Jay de onmogelijke beslissing gemaakt en hem losgelaten. Iets waar hij nog altijd spijt van heeft want nog altijd vraagt hij zich af hoeveel leed voorkomen had kunnen worden als hij Hayate die dag meegenomen had.
Wes weet het niet, weet niks van de ontmoeting, noch van de vlammen of de littekens en Jay hoopt dat zo te houden. En dus trekt hij zijn wenkbrauwen op. "Dus dit gaat om de jonge duivel van de Samidares? Dat hij nog leeft..."
"Wat? Jij dacht dat Hayate dood was? Alsjeblieft Jay, hij is een medium, niemand die hij niets aan kan doen." Wes onderbreekt hem, Wes onderbreekt hem maar zelden.
Jay zucht diep. "In tegendeel, ik weet als geen ander hoe Hayate de mensen om zich heen schaadt. Ik zie het elke dag." Dat doet Wes opkijken en Jay hoopt dat hij niet doorheeft dat Jay het niet alleen over hem heeft maar ook over zichzelf. De littekens op zijn lichaam zijn niets, de littekens op zijn ziel zijn daarentegen te zwaar om te dragen. "Wes, als er iemand was die dacht dat hij dood was dan was jij die persoon."
Wes opent zijn mond om te protesteren, sluit hem weer en spreekt dan alsnog: "Ik dacht niet dat hij dood was, ik..."
"Jij?"
"Het was meer een angst. Jay, ik was zeven en mijn beste vriend verdween spoorloos." verdedigt hij zichzelf.
"Het was geen aanval Wes, ik denk dat we die angst allemaal hadden. Nog steeds hebben. Het is alleen, na vorig jaar werd die angst bij jou heel zichtbaar." Dit is gevaarlijk terrein, het is altijd gevaarlijk om over vorig jaar te praten. Wes is nooit weer helemaal zichzelf geworden daarna en Jay begrijpt hem maar al te goed. Ook hij heeft dierbare mensen verloren en dat doet wat met mensen. Het enige verschil is dat hij het op zekere hoogte aan had zien komen.
Wes zegt niks en staart voor zich uit, niet de reactie die Jay verwacht had. Meestal is alleen de gedachte aan vorig jaar genoeg om Wes aan het schreeuwen te krijgen, de woede spuit dan bijna letterlijk uit zijn oren. Voor vandaag is zijn woede blijkbaar op want hij blijft maar zitten, een hoopje ellende op de bank. Zijn lichaam schokt een beetje doordat hij zachtjes begint te huilen. Als de woede op is blijft alleen verdriet over, dat weet Jay. Hij weet heel goed met die woede om te gaan maar het verdriet is elke keer weer een nieuw gevecht. En vandaag heeft hij niet de energie om dat gevecht te voeren, hij is wel klaar. Wes heeft hem nodig maar hij heeft geen idee wat hij kan doen.
Zijn redding komt in de vorm van een telefoontje van een onbekend nummer. Het doet hem pijn om op te nemen terwijl Wes nog op de bank zit te huilen, maar wie weet is het een noodgeval. "Hallo, met wie spreek ik? Kuro?" Dat Kuro hem zou bellen had hij nooit kunnen verzinnen. Ook Wes lijkt bij het horen van de naam te ontwaken uit zijn waas. Jay zegt niks en laat het medium spreken, hij klinkt buiten adem, alsof hij net gevochten heeft. Dan zegt hij iets wat Jay nooit had kunnen bedenken. "Hoe bedoel je dat de zaak weer geopend is?"

ZomerregenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu