Roamer 5.

7 1 0
                                    

"Ze sprong zó uit het raam." Zei ik tegen Tristan. Mijn beste maat keek me verbaasd aan. "Wat heeft Jacob in godsnaam van haar gevraagd dan?" Ik zuchtte. "Hij vroeg of ze wilde blijven, zei dat het hier veilig was. Maar ze wilde niet blijven en werd boos." Tristan haalde zijn schouders op. "Ja, daar kan Jacob niet tegen natuurlijk. Laat me raden; hij begon te schreeuwen?" "Zoiets ja." We zaten aan de keuken tafel met zijn allen. Emily was ondertussen het eten aan het opscheppen voor iedereen. "Ze is gewoon een rotmens." Ik keek haar vragend aan. "Die Lace, maar goed dat ze er niet is. Ik hoop dat de Roamers haar te pakken krijgen." Voordat ik kon reageren sloeg Jacob aan de andere kant van de kamer zijn beker met een dreun op tafel. "Zo praten we niet over onze gasten, Emily." Zei hij op een ijzige toon. "Niemand wensen we toe aan de Roamers. Niemand." Met die woorden stond hij op en verliet de keuken. Iedereen was even stil. Als leider van de groep keek iedereen naar hem op. Maar iedereen vergat dat hij ook nog maar een jongeman was, vijfentwintig jaar en al zo veel gezien. Zoals iedereen. Sommige zijn het bloed en horror gespaard gebleven. Maar het geschreeuw werd door iedereen gehoord. "Goed, wat gaan we morgen allemaal doen?" Het was Tristan die de vraag stelde. Ik wilde zeggen dat ik wilde zoeken naar Lace, maar zei in plaats daarvan dat ik zou gaan jagen. Anderen lieten ook weten wat ze gingen doen, en ik at in stilte verder. Nadat iedereen had gegeten, stond ik op en ging ik naar boven. Mijn kamer was op de zolder.
Ik zette het dakraam open voor frisse lucht en keek naar buiten. Waar zou ze toch zijn? Snel schudde ik de gedachte van mij af dat zo'n Roamer haar te pakken had. Op mijn bureau liggen schetsen van de wezens. Zwarte ranke aliens, zonder vacht en ontblootte tanden. In een schaal tekening was het beest twee koppen groter dan mij.
Ik had er ooit eentje gezien, dat was hier op de boerderij. Onruststokers hadden midden in de nacht de hekken gesloopt van het dichtbij zijnde quarantaine verblijf en de wezens waren ontsnapt. En boos, héél boos. Ik was buiten met mijn vader aan het kijken waar het lawaai vandaan kwam. Ergens in de verte hoorden we zelfs geweerschoten. Plotseling sprongen er een paar grote zwart wezens over het erf. Ik had nog nooit zo'n groot beest gezien. Eerst dacht ik dat het paarden waren, die grote hadden ze eigenlijk, maar in het licht van de lantaarn, zag ik wat het waren. Wat nog het verontrustigste was, was het feit dat de beesten met zo veel gratie rondliepen, met hun zes poten gleden ze geruisloos en doelgericht op ons af. Als vijftienjarig jongentje stond ik aan de grond genageld, toen één van de beesten op ons af kwam. Pa riep nog naar me dat ik weg moest, dat ik anders ook aangevallen zou worden. Zijn stem werd overstemd door het diepe ratelende geluid van de monsters. Als de lafaard die ik was kon ik niks doen. Het was Jacob die mij daar weg trok. Over zijn schouder heen, zag ik mijn vader verslonden worden door een buitenaards wezens. Jacob nam mij mee naar binnen en stuurde iedereen naar de kelder, Emily, mijn zusje, mijn moeder. In de aanvallen daarna zijn we ze allemaal kwijt geraakt.
Snel schudde ik de emoties die aan kwamen van me af. Dit lag nu achter mij, drie jaar geleden om preciezer te zijn. Nu was ik vastberaden alles te weten te komen over ze, ik heb zelfs gepost om deze schetsen te maken. Ik had ook alle kranten knipsels bewaard en aan mijn muur geprikt. De vermoeidheid slaat toe en ik kruip mijn bed in.

De volgende ochtend werd ik gebroken wakker. Lovelace was het onderwerp van verschrikkelijke nachtmerries die mijn nacht hadden geteisterd. Aan de ontbijttafel loog ik dat ik tot laat aan mijn onderzoek bezig was. Toen alle beleefdheden voorbij waren, verliet ik de keuken, en zo snel als ik kon pakte ik mijn spullen om het bos in te gaan. Ik zocht het spoor vanaf het raam waar Lace uit was gesprongen en volgde het naar het beekje. De ochtend dauw lag nog op het gras en de vogels zongen hun ochtend lied. Na even zoeken zag ik dat ze over de stenen was geklommen. Een veeg van modder gaf aan dat ze over was gestoken. Helaas was er aan de andere kant geen spoor te vinden. Ik dacht bij mezelf dat ze gewoon recht het bos in zou moeten zijn gevlucht, dus deed ik dit ook. Ik begon ook te rennen om zo te zien waar je het snelste heen zou rennen. Niet dat ik dit vaker deed, maar ik dacht dat dit de beste optie was. Niet veel later vond ik een kampvuurtje. De kooltjes gloeiden nog een beetje. Het hutje stond er nog, toen ik binnen ging kijken, lag haar tas er ook. Ze was dus nog in de buurt! Ik volgde haar voetstappen en mijn bloed werd zo koud als ijs. Roamers....

The flowers died on Monday- Verhalen Bundel🍃Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu