28 januari 1943

705 15 8
                                    

Lang ken ik haar al, bijna 12 jaar. Ze rijdt paard op de boerderij van mijn vader. Ik doe alles voor haar, naar mijn gevoel groeit er iets in mij voor haar. De oorlog maakt het er allemaal niet makkelijk op. Ik heb haar al even niet meer gezien.
De vele razzia's die ik heb meegemaakt doen me pijn. Zij is ook Joods, soms bekruipt het gevoel me dat ik haar op een dag zal treffen. Huilend een schreeuwend van de pijn, haar pijn zal mij pijn doen. Haar vader Bram Wolffs heeft een winkel, Wolffs boeken & zoon heet het volgens mij. Sip staar ik voor me uit, met mijn pen tik ik op mijn bureau tot frustratie van mijn vriend, Jacob Geelen. Mijn vader is het slaafje van de leider van de NSB, Anton Mussert. Niets kan hem ervan weerhouden, alles draait om de NSB. Ik weet niet beter, maar zij schijnbaar wel. Haar woorden beginnen steeds vaker in mijn hoofd te spoken. 'De NSB zit fout.' Dit zinnetje herhaalt zich dagelijks in mijn hoofd en steeds wil ik het niet horen. Als ik de woorden van mijn vader moet geloven, zit ik aan de goede kant. Ik mis haar. Ik mis hoe haar lichaam voelt, die ene keer in 1940 toen we de liefde bedreven, op de hooizolder. Ik mis hoe haar lippen voelen. Ik mis haar lach, als ik haar weer eens hielp op de manege. Ik mis haar zachte handen en haar groene ogen. Haar lange bruine haar, dat zo mooi langs haar gezicht valt. Ik mis haar. Jacob staart naar me, hij ziet hoe een traan over mijn wang loopt. 'Wat is er?' De bezorgdheid in de stem van de 19-jarige jongen is duidelijk te horen. 'Ik wilde dat ze hier was.' Het klinkt zacht vanuit mijn mond. Een schaduw valt over het gezicht van Jacob. 'Wie is ze?' Verliefd staar ik voor me uit en vertel aan Jacob hoe mooi ze is. 'Een prachtig meisje. Lang bruin haar, sprankelende groene ogen en zachte handen.' Met een wenkbrauw opgetrokken staart Jacob me aan. 'Wauw. Zo heb ik je nog nooit over iemand horen praten, ze moet dan wel heel bijzonder voor je zijn.'  Jacob staat met zijn mond vol tanden en we richten ons beide weer op ons werk.

~~

Thuis ligt er een enveloppe op de deurmat. Ik heb geluk dat ik als eerste thuis ben en niet mijn vader. Hij zou de brief naar mij openscheuren en vernietigen. Net zoals hij toen, in 1928, deed met mijn boek. Stil zat ik op de grote fauteuil en ik las. Hij werd er gek van dat we niet meer communiceerden. Hij greep het boek en gooide het zonder pardon in de open haard. Angst voor mijn vader bekroop me. Sindsdien heb ik me nooit meet naar mijn vader toegetrokken. Met trillende handen open ik de enveloppe. Een klein roze briefje valt eruit. Ik mis je. Kan ik je vanavond zien? half 7 bij 1940? xxx A. Een glimlach komt op mijn gezicht te voorschijn. Ik weet wat ze voelt en bedoelt. Snel werp ik een blik op de klok, het is 5 uur en buiten begint het te schemeren. Ik prop de enveloppe onder mijn matras en trek mijn zwarte pak uit. Ik hijs me in mijn spijkerbroek en gele trui. Snel smeer ik wat gel in mijn haar en poets mijn tanden. Beneden hoor ik mijn vader thuis komen en mijn naam roepen. Blij loop ik de trap af en trek mijn gezicht in de plooi. 'Wat zie jij eruit?' mijn vader neemt me op van top tot teen. 'Ik ga zo wat drinken bij Jacob.' Het is niet fijn om tegen mijn vader te liegen. Maar het is altijd beter dan zeggen dat ik met een jood ga afspreken en dat hij haar dan verlinkt. 'Oke, veel plezier.' Mijn vader richt zich op de krant. Ik werp nog even een blik op de klok en zie dat het 6 uur is. Buiten pak ik mijn fiets en fiets naar Jacob. Bij hem bel ik aan en vraag hem voor mij te liegen. 'Waarom?' Jacob neemt me nog eens in hem op. Dan begint jij te grijnzen. 'Je hebt een afspraak met die mooie meid, is het niet?' Blozend kijk ik naar mijn schoenen. 'Ik zal er altijd voor je zijn, mijn vriend.' Jacob trekt me naar hem toe en slaat op mijn rug. 'Veel plezier!' roept hij me na.

AuschwitzWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu