13.

12 2 1
                                    

Het enige wat in me opkomt is: rennen. Dus dat doe ik maar. Ik ren door het zanderige weiland, zo hard als ik kan. Ik krijg weer een steek in mijn knie waar ik op ben gevallen. Toch ren ik maar door. Ik kijk een aantal keer achter me maar ik zie nog niemand me achtervolgen. Ik bedenk in hoeverre dat mogelijk is waar ik heen moet rennen. aan het eind van het weiland is een bos. Het is nog wel een eind rennen. Ik kan nu toch nergens anders heen. Ik ren door het zand waar niks op gezaaid is, want het is nog winter. Ik kijk vlug achter me en dan zie ik dat Gijs uit het smerige hutje wat hij een huis noemt is gekomen. Ik heb gelukkig al een verre voorsprong. Toch ren ik nu nóg harder puur om het idee dat Gijs me ziet. Hij zet ook een sprint in. Hij kan wel veel harder rennen dan ik. Ik ben al over de helft van het weiland, en daarna kan ik me verstoppen in het bos, of hem van me afschudden. Ik raak in paniek want Gijs rent erg snel. Als ik eindelijk bij het bos ben, ben ik helemaal uitgeput. Maar ik ren door, al moet ik nog een uur zo rennen. Ik glip soepel tussen de bomen door en ga naar links. dan ga ik weer een paadje in en ren ik zo tussen de bomen door. Als ik weer achter me kijk en niks zie, stop ik even. Hijgend leun ik tegen een boom. Ik kijk goed om me heen, maar ik zie Gijs nergens. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik staar hopeloos door het bos. Het is al schemerig. Dan zie ik een mooie grote boom. Hij doet me denken aan mijn zusje. Suus zou er meteen in klimmen. Het is namelijk een goede klimboom. Ik bedenk me dat het misschien wel een goed idee is om erin te gaan zitten. Daar vindt hij me nooit. Ik loop naar de boom en klim erin. Het gaat inderdaad erg makkelijk. Het lijkt wel alsof de boom ervoor gemaakt is, want ik ben zo een paar meter hoog. Ik moet iemand bellen, bedenk ik. Ik graai in mijn broekzak maar mijn telefoon zit er niet in. Shit! Dan maar wachten. Ik moet er zeker van zijn dat die engerd weg is uit dit bos. Desnoods slaap ik hier vannacht. Al denk ik niet dat ik vannacht zal slapen. Ik kijk rond en ik heb aan mijn linkerkant uitzicht op het bos, en aan de rechterkant zie ik.. het 'huis' van Gijs! Ik kan het zien als hij weer naar huis loopt over het weiland, dat is handig. Ik wacht en ik wacht, starend naar het weiland. En af en toe kijk ik rond in het bos. Ik ben muisstil. Ik begin het erg koud te krijgen. Het wordt ook al langzaam donker. Het lijkt wel een uur te duren, maar dan zie ik hem toch eindelijk lopen over het weiland, naar zijn huis. Pas als hij tien minuten binnen is kom ik uit de boom. Ik bedenk me dat ik geen idee heb hoe ik thuis kom vanuit hier. Ik ben eigenlijk nog bijna nooit in dit bos geweest. Ik klim voorzichtig uit de boom en zoek een pad. Als ik een man met twee honden zie lopen, weet ik waar het pad is en loop ik dezelfde richting als de man op. Uiteindelijk kom ik in een bekende straat. Dit is de straat van Nina. Ik ren naar haar huis omdat ik bezorgd ben. Ik weet nog steeds niet waar Nina en Kim zijn! Als ik er ben open ik de poort en loop ik achterom. De moeder van Nina ziet mijn bezorgde gezicht en vraagt wat er is. 'i-is Nina er niet?!' De moeder van Nina kijkt me vragend aan. 'Ze zei dat ze kon blijven eten, en dat ze later thuis kwam. Ze was toch bij jullie?' Ik voel dat mijn gezicht wit wordt en ik begin te huilen. Ik leg uit aan de moeder van Nina wat er aan de hand is en dan begint ze ook erg bezorgd te worden. Ze laat me naar mijn ouders bellen om ook aan hen alles uit te leggen. 'We moeten ze zoeken!' snik ik aan de telefoon. 'Ik kom er aan, lieverd!' Zegt mama. Als mam er is rijden de moeder van Nina, mam en ik weg. Als eerst rijden we naar Kim. Ook aan haar ouders leggen we alles uit en dan gaan we zoeken. We rijden naar de kerk, maar daar zien we niks. Maar net voorbij de kerk staat de fiets van Kim. We stappen uit en beginnen te roepen. 'Kim! Nina! Waar zijn jullie? We komen jullie helpen!' We horen geroep. 'Hier! Ik ben oké! Waar is Lisa?!' Ik hoor Kim haar stem van achter de kerk. Dan komt ze aan lopen, met een paniekerig gezicht. Als ze mij ziet rent ze op me af. 'Wat heeft die vent gedaan?! Gaat het?' Ik weet even niks te zeggen. Ik geef haar een dikke knuffel. 'W-waar is Nina?' Weet ik uit te brengen. 'Toen we achterom keken en zagen dat je was gestruikeld konden we niks meer, we werden opeens door twee andere jongens opgesloten in een kamertje in de kerk. We wilden je komen helpen, maar het kon niet. We zijn uiteindelijk wel vrijgelaten door iemand van de kerk. En toen zijn we je gaan zoeken. Mijn telefoon was leeg dus ik kon niks laten weten. En Nina heeft gezegd dat ze later thuis kwam, omdat we in de gaten werden gehouden, en als ze om hulp had gevraagd had hij ons iets gedaan. Als het goed is loopt ze nu daar ergens.' Kim wijst in de richting van een straat. Het is erg donker. Een paar ouders stappen weer in de auto en rijden de straat in. Kim, ik en de moeder van Kim gaan met de auto naar het huis van Kim. Daar spreken we af om alles na te bespreken. We moeten namelijk nog aangifte doen. 

StalkerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu