Ongeveer twee keer per dag wordt de deur naar onze zaal ruw opengerukt en krijgen we eten, het is vreselijk vies, maar ik merk wel dat ik er sterker van word. Ook krijgen we medicijnen, maar het is wel de bedoeling dat we dat allemaal zelf regelen. Dus ontwikkelen we een systeem. Kato en Thomas, de twee oudsten, hebben de leiding. Ze hebben ons onderverdeelt in drie groepen, ik zit samen met Nina in de verpleeggroep. Mijn moeder is arts en ik heb wel eens een dagje meegelopen, dat vond ik heel vet. Als ik hier ooit uitkom ga ik geneeskunde studeren, dat weet ik nu zeker, want het voelt goed om mensen te helpen. Soms is het best eng om een wond te verzorgen, vooral de eerste dagen vond ik het spannend, maar nu genezen de wonden al goed en komt er een korstje overheen. Behalve met één jongen gaat het niet goed. Zijn vingertopje was er afgesneden en het groeit niet goed dicht. Ik heb net zijn verband verschoond, en dat was nat van het bloed vermengt met pus! Ik moest bijna overgeven, maar toen nam Nina het gelukkig van me over. Ook al is onze situatie hier vreselijk, besef ik me dat ik geniet. Ik heb iemand gevonden waar ik de rest van mijn leven op kan bouwen. Volgens mij noemen ze dit een geluk bij een ongeluk.