Dus dit was vrijheid.
Koen had dit besloten de minuut dat hij gestuurd werd naar de hoofdstad, op twee dagen van het hoofdkwartier, in het Westen. Jan was meegestuurd, omdat Iwain de jongen te jong vond om zo'n belangrijke opdracht in zijn eentje te voltooien.
Toen Koen zijn reisgenoot had gevraagd wat de reden was van de mobilisatie had Jan gezegd dat het geen moment was om vragen te stellen.
'Neem jouw boog mee, je zou het nodig moeten hebben,' zei Jan terwijl ze zich voor de reis bereiden. De jongen had hem een vragende blik gezonden maar besloot dat hij beter zou zwijgen.
'Waar gaan we heen?' 'Het Westen. En eenmaal toegekomen aan de stad het dichtst bij Paridaen, zullen we naar het Oosten gaan.' Het was vreemd genoeg niet Saeae, de hoofdstad, die het dichtst bij de koning was, maar Romon, waar de rijksten woonden. Waarom was Romon dan de hoofdstad niet? Hij zou dit eens moeten vragen aan Jan, die zal het waarschijnlijk weten.
Koen zuchtte, dit zou een lange reis worden.
Bij het vertrek gaf Roel hem een knuffel en zei tegen de oudere man: 'Als hem ook maar iets overkomt, vermoord ik je.' De ogen van de achttienjarige vlogen wagenwijd open en keken vrezend naar Jan. Tot zijn grote verbazing lachte de man en gaf hij Roel een schouderklop. 'Er overkomt hem niets, dat beloof ik je.'
Koen ontdekte zo dat zijn reisgenoot een zeer vriendelijke en sociale man was en de reis leek van korte duur te zijn. 's Avonds maakten ze samen vuur en terwijl ze gedroogd vlees en fruit aten, vertelde Jan verhalen over avonturen in het exotische Tionië, waar gezegende mensen geboren werden met vreemde uiterlijken en avonturen in het verre Lynrijk, waar de Gladianen schuilden. 'Heb jij ze ooit gezien, de Gladianen?' vroeg hij. 'Toen ik heel jong was, jonger dan gij. Ik was veertien en schildknaap. Arthur de Grote, destijds koning van Tionië, was de leider van de Gladianen en hij was mijn vader.' 'Dus jij bent de koning van Tionië?' Nee, ik ben de jongste van drie.'
Zo ook leerde Koen de echte naam van Jan: Julianus. 'Mag ik je zo noemen?' 'Wat gij wilt.'
De avond van de tweede dag besloot de man dat ze bij het aangrenzende woud bij de stad zouden overnachten. Het zou immers veel moeilijker zijn om nu de stad binnen te geraken en een herberg te vinden dan gewoon een laatste keer in de buitenlucht te slapen. Toen Koen begon te zeuren, zei Jan: 'Ge zijt moe. Ge moet slapen. Lig op de grond en slaap.'
Bij het zien van de kalme gezichtsuitdrukking raakte de jongen zo onder de indruk dat hij deed wat de man van hem vroeg.
Maar amper een minuut later snoof de man luid en merkte op dat er vlakbij een vuur was. 'Koen, sta op en pak uw zwaard.' De jongen was te traag en geïrriteerd zei de man: 'Laat het. Houd gewoon de teugels van de beesten vast en wees stil.'
Julianus liep stil naar de oorsprong van het vuur, terwijl Koen zo stil mogelijk achter hem liep, de twee merries met zich mee nemend. Toen Julianus zag dat er maar één persoon van een vrij kleine gestalte bij het vuur zat ontspande hij, maar hij merkte al gauw de wapens aan de voeten van het individu en hield zijn zwaar voor zich uit. 'Mogen we bij jou komen zitten?' vroeg hij voorzichtig, terwijl hij de persoon bestudeerde. Het lichaam was gewikkeld in een blauwe mantel die ook het vermoeide gezicht voor meer dan de helft bedekte. Maar de persoon reageerde niet, dus liep hij met grote passen naar de persoon en trok de kap van de persoon zijn hoofd af.
Koen zag het mooiste meisje dat hij ooit had gezien; ze had honingkleurige ogen en sierlijke lokken honingblond haar gleden langs haar wangen en schouders.
'U-Usha?' stotterde Julianus. Het meisje knipperde met haar ogen, ze leek precies niet te vatten dat hij daar stond. Gebaseerd op zijn verbazing concludeerde Koen dat het meisje misschien zijn dochter was. 'Julianus? Ben jij dat?' vroeg ze, alsof ze het zelf amper kon geloven.
Ze stond geschrokken op, haar mantel viel van haar schouders, waardoor Koen kon zien waar haar prachtige lokken ophielden; daar, net aan het einde van haar ribben. Zijn keel was kurkdroog en hij had het moeilijk met slikken. 'Let niet op hem, het was een lange dag.' 'Wat doen jullie hier? Weet je waar-' Snel stak Jan zijn hand voor haar mond. 'De bomen hebben oren. En gij, Koen! Word wakker, kieken!' Verward knipperde de jongen met zijn ogen. Hij stamelde excuses.
'We worden morgenochtend verwacht door de Juvenen.' Usha had een vastberaden blik in haar ogen, zelfs Koen zag het, en die blik was gevuld met iets waar hij zijn vinger net niet op kon plaatsen: hij had zo'n blik namelijk nog nooit gezien. Wat zou het kunnen betekenen? Hoop? Wist ze precies wie of wat de Juvenen waren? En wist ze zelfs waarvoor ze die "Juvenen" nodig hadden? Nee, waarschijnlijk niet.
'Mooie hengst heb je daar,' zei hij om de stilte te verbreken, maar hierdoor verdween die blik die hem zo fascineerde. Hij vervloekte zichzelf.
'Oh, dankjewel.' 'Je hebt hem gestolen zeker,' merkte Jan op. Op haar schone roze lippen verscheen een grijns en ze haalde haar schouders op; 'Het paard stond daar helemaal alleen, ik kon het toch moeilijk alleen laten, hè?' Julianus rolde met zijn ogen en liep naar zijn eigen ros. Uit een van de zadeltassen haalde hij een lederen drinkfles. Hij nam er een grote slok van. 'Welke wijn is het?' 'Een van de eindeloze flessen van de kelder van Wulfric,' grinnikte hij, schouders ophalend. 'Geef.' Hij reikte haar het leder toe en ze nam zelf een slok of vijf, daarna gaf ze de fles door aan Koen, die zich een buitenstaander voelde, een publiek die het schouwspel aanschouwde, terwijl hij aangenaam verwarmd werd door het vuur en gehypnotiseerd leek te zijn door het zachte geknetter. Zonder dat hij het volledig besefte, nam hij de fles en dronk er een kleine slok van. De sterke wijn brandde in zijn keel en bracht hem terug naar de realiteit. Beide Tionisschen lachten luid terwijl hij hoestte.
'Ga slapen, jullie twee. Usha, jij neemt de tweede wacht en Koen de derde. Koen, jij zal ons wekken zodra het begint te schemeren.'
Het meisje nam haar mantel en ging bij haar paard liggen - het dier lag al even neer, alsof het op haar wachtte. Koen ging tegen een boom leunen, zijn boog naast hem, trok zijn wollen mantel dichter tegen zijn borst en sloot zijn vermoeide ogen.
Hij zakte in een droomloze slaap, zelfs zijn brein was te moe om iets van een droom te produceren en voelde zich oprecht gelukkig om te kunnen rusten; slaap was het beste geschenk dat iemand hem zou kunnen gunnen.
Het zou ook een afgrijselijke marteling zijn als hij niet zou mogen slapen - hij zou al na twee dagen doordraaien.
'Koen, Koen! Jezus-, Koen!' Een hand kneep zijn schouders tot moes en iets kriebelde zijn neus, waardoor hij instinctief zijn neus optrekt. Hij draaide zijn hoofd om, genietend van de slaap die zijn lijf nog overheerst. Hij hoorde het gekraak van bladeren onder voetstappen, maar trok zich er niets van aan. Wie wist dat een boomstam en dode bladeren zo comfortabel zouden liggen? Hij voelde een kleine lach zich op zijn lippen verspreiden, hij lag zo goed, en-
'AUW! Moest dat nu echt?' riep hij geschrokken. Daar stond het meisje met een prachtige boog in haar handen geklemd. Ze rolde geïrriteerd haar ogen. 'Je moet de wacht houden, stomkop. Vergeet niet dat we vertrekken bij de schemering, dus waag het niet om in weer in slaap te sukkelen!' Haar lichtgekleurde haren waren voor de ene helft rood door de gloed van het vuur en de andere helft is donkerblauw, dat zou waarschijnlijk door het nachtlicht komen. 'Tsk, ge zijt echt onnozel,' ze rolde haar ogen bij het zien van zijn dromerige blik.
Zodra haar woorden haar lippen verlieten, vloekte Koen in zichzelf: 'Man, daarom is het dat meisjes jou nooit zien staan. Kap het lummelen en doe wat een man doet! Imponeer haar met je natuurlijke charmes en doe normaal.' Hij stond op en had er meteen spijt van. Het onaangename verdoofd gevoel kroop van in zijn tenen tot in zijn oren en hij kreunde. In al die tijd staat ze met opgetrokken wenkbrauwen te kijken en eenmaal dat hij was opgestaan, glimlachte ze een mierzoete lach en ging ze liggen op het plekje dat hij de voorbije 5 uur had opgewarmd. 'Kop op, binnen een uurtje mag je ons wekken,' mompelde ze, de slaap haalde haar weer in en al snel sliep Usha.
Usha, wat een mooie naam, zo elegant. De ideale naam voor zo'n mooie dame, de ideale naam voor een prinses. Zo mooi.
Gedurende een kwartier stond hij wat dom te staan, nog niet volledig wakker, maar ging daarna braaf zitten op de stronk bij het vuur en gooide er wat hout op. Het was koud in zijn rug, gelukkig was er vuur dat hem van voren volledig verwarmde.
Was hij maar niet zo onnozel geweest om een wollen mantel te vergeten.

JE LEEST
Zon en Maan
FantasyIn een andere realiteit hebben de Maan en van de Zon kinderen. Deze mensen zijn meestal zeer getalenteerde magiërs die de energie van of deze goden kunnen gebruiken. Ze zijn met acht. Koen is een simpele staljongen met talloze dromen over heldhaftig...