Hoofdstuk 6

1 0 0
                                    

Het was zo koud.

Sellaerne zat voorovergebogen bij een klein riviertje en sneed lok per lok weg. Stille tranen gleden langs haar roze wangen en vielen op de grond. De herfst bracht nog een aantal warme dagen, maar de nachten werden steeds kouder. Binnenkort zou de eerste sneeuw vallen van het jaar. De eerste sneeuw die ze zou zien.

De hengst gaf af en toe een zucht, terwijl hij wat gras graasde. Ondanks ze de hitte van het vuurtje in haar rug voelde, had ze rillingen van angst, paniek, woede. Haast kneep ze het mes tot moes dat ze vast had, maar ze bleef verder snijden. Het zou gemakkelijker zijn om niet op te vallen met een mannenkapsel, schouderhoogte.

Ze was toch al zoals een jongen gekleed.

Het water trok het haar met zich mee terwijl ze de laatste plukken in het water liet vallen. Ze snikte stilletjes, terwijl het gezang van krekels meelevend zong en haar steun leek te bieden. 'Jouw haar groeit wel terug, je eer wordt wel hersteld, prinses, wees niet bezorgd, het groeit wel weer en jouw rijk zal met jouw eer terugkeren!' zong het koor. In de cultuur van haar land betekende de lengte van het haar kuisheid en eer. Als het geknipt werd, zou de vrouw of man getrouwd zijn, was het niet zo, was een individu in eer geschonden, zoals nu het geval was bij Sellaerne.

Ondanks de heftige emoties omtrent haar haren, was de vermoeidheid groter en al snel viel ze in slaap bij haar dovende vuurtje.

Ik sta alleen in een groot weiland, omringd door sterren en de maan.

Ze spreekt: "Eilidh, huil niet, mijn kind."

Zilverkleurige tranen blijven uit mijn ogen druppelen.

Ze valt uit de hemel en staat vlak voor me.

Haar zilveren armen steekt ze naar me uit en trekt me in een warme omhelzing.

Ze strijkt haar hand over mijn hoofd.

"Het komt goed, mijn kind, je bent zo dapper, Eilidh."

"Maar ik voel me niet dapper, Mater Luna, ik heb nog niets gedaan."

Ze sust me en zegt: "Je hebt meer gedaan dan je beseft. Volg Solis, ze zal jou gidsen in de dag. En volg haar tot je weet dat je bent toegekomen"

Hierna laat ze me los en in een flits staat de maan weer in de lucht.

Dat was allemaal in het verleden.

Nu is ze wakker en wel een week later.

Ze zit op de rug van de gestolen sterke hengst, donkerkleurige mantel aan haar schouders gedrapeerd. Aan haar riem hangt een buidel geld, deze zal ze straks niet meer hebben: ze gaat eerst deftige bewapening aanschaffen en de Gladianen opzoeken, die zullen waarschijnlijk hun koning willen wreken. Die vuilaard van een Paridaen, die zal er spijt van krijgen.

Hoe zou haar broer het stellen? Zou hij al weten dat ze daar niet meer is? Zou hij zich om haar zorgen maken?

De wind blaast enthousiast in haar gezicht waardoor haar schouder lange haren rond haar hoofd dansen. Af en toe werpt ze haar blik naar de blauwe lucht en ziet ze de zon, ze weet dat ze die steeds moet volgen. In de middag bevindt de zon zich echter steeds achter haar, maar de prinses weet zeer goed dat het is om haar achtersten in de gaten te houden.

Al 2 dagen draaft ze door een eindeloos weiland. Er is niks: geen stad, geen woud. Alleen gras en rechts van haar een riviertje die in dezelfde richting als haar stroomt.

Eenmaal ze ziet dat de zon in het midden van de hemel staat, weet ze dat ze even mag pauzeren.

'Hoooo...' zegt ze, terwijl ze aan de teugels trekt. Vrijwel meteen staat het dier stil. Als beloning voor de snelle reactie krijgt het dier een halve appel (de andere helft had Sellaerne al gegeten als ontbijt).

Ze vertrouwt het dier ondertussen genoeg om het even los te laten terwijl ze water drinkt van de stroom. Vooraleer haar armen in het koele water te plonzen, stroopt ze de mouwen van het te grote hemd op. Ze gooit water in haar gezicht en wrijft er wat in haar hals. Een aantal druppels blijven aan haar wimpers hangen en druppelen er daarna af alsof ze huilt. Op het moment dat ze haar handen er een derde keer in het water wilt plonzen, hoort ze een zachte hinnik van haar paard komen. Ze grijpt het zwaard dat naast haar lag en staat met een ruk op.

Ze bevindt zich oog in oog met een jonge man. Boven zijn wenkbrauw staat een vreemde moedervlek. 太陽. Ze herkent het schrift dat ze als kind heeft geleerd en leest "Zon". Is hij ook zo'n kind? Hij geeft haar een knik. Ineens herinnert ze zich dat haar korte haren haar eigen moedervlek in de holte van haar hals verraden.

'Jij ook?' zegt ze stil.

'Ik verwachtte u. Pater Solis heeft me een week geleden gewaarschuwd dat hij u naar mij zou leiden en me de plek waar u zou zijn toegewezen.'

'Oh.'

Zijn honingkleurige ogen schitteren in de zon. Met een zwaai van zijn hand verschijnen uit blauwe vlammen een heel woud en een hoge stenen toren. 'Nu, jonkvrouw,' glimlacht de man met een buiging. 'Ik heet Apollo en ben de bewaker van het Rode Woud.' Sellaerne buigt als antwoord. 'Mijn naam is Sellaerne, vergeef me dat ik u mijn ware naam niet vertel, maar ik mag die niet uitspreken.' Apollo schenkt haar een begripvolle blik en neemt de teugels van haar hengst. 'Ik stel voor dat u eet. U zal wellicht honger hebben.' Bij de gedachte aan de magere malen die ze de voorbije week heeft gehad, knikt ze als bevestiging van haar grote honger.

Hij opent de zware houten deur aan de onderkant van de toren en onthult een grote inkomhal. Er ontstaat wat verwarring in haar hoofd, aangezien ze zojuist een vrij smalle toren zijn binnengegaan. Ze besluit dat het magie is en schenkt er geen aandacht meer aan. Door twee keer in zijn vingers te knippen, komt een bediende toe en neemt die laatste het dier mee. 'Het zal goed verzorgd worden in de stallen hier wat verderop.' Op een zeer hoffelijke manier leidt Apollo haar naar de lange gedekte eettafel. Er zitten vier personen aan tafel: een jongen van een jaar of 18, een jonge vrouw met lang lichtblond haar, een oudere ongeschoren man die er lijkbleek uitziet en een ridder met ravenzwarte krullen. Allen staan op wanneer ze naast het hoofd van de tafel wordt geleid en naast de boerenjongen wordt gezeten.

Eén voor één stelt Apollo ze voor en hij begint met de ridder: 'De ridder is heer Ronan, leider van de Juvenen. De jonkvrouw heet Usha. Julianus is de heer die tegenover u zit en naast u zit Koen, hij begeleidde heer Julianus vanuit Odialum.' Heer Julianus en heer Ronan geven haar een knik, Koen durft haar niet eens aan te kijken en richt zijn blik onnozel naar zijn schoot. De prachtige jonge vrouw, Usha, geeft haar een stralende glimlach. Zo stralend dat een lichte blos op Sellaerne's wangen verschijnt. 'En deze dame die juist toegekomen, is Prinses Sellaerne van Tionië.'

Zon en MaanWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu