De terugreis was behoorlijk lang. Er was een ongeluk gebeurd en Max had bijna de hele auto ondergekliederd met modder. Maar we hadden plezier. En dat was het punt. Ergens bleef Clay in mijn achterhoofd hangen. Hij deed me zeer van mijlenver. Wou hem hier hebben. Even een knuffel aan hem geven. Gewoon een knuffel. Of met hem kletsen over dingen die totaal niet nuttig zijn. Iets van mijn gekke fantasieën. Gewoon denken aan hem was een ongeluk. Alleen maar pijn. Pijn. Hij was alles en toen plots niets meer. Ik probeer mijn gedachtes te stoppen door naar muziek te luisteren, maar alles wat ik blijk te horen lijdt me alleen nog maar depressiever te maken. Kut! Ik doe mijn oortjes weer uit. Het boeit niet meer, we zijn toch al bijna thuis. En wat boeit het nou als hij mijn alles was. Hij is weg nu. Hij was het niet waard, en dat zou hij nooit zijn of wezen. Punt uit.
Zodra we aankomen pak ik mijn spullen en ren ik naar boven. Ik val bijna op de grond. Beuk de deur zowat open. De tranen in mijn ogen doen zeer. Wil even rust krijgen in mijn hoofd. Ik draai mijn deur op slot en begin te janken. Maar dan hoor ik de was. Geen tijd om te blijven hangen in het verleden, opstaan en doorgaan. Geen keus. Gewoon doorgaan. Stap naar voren. Niet naar achter! Ik doe mijn tas af en loop naar boven. 'Boas, je hebt je pet laten liggen hij ligt nu op de keukentafel.' Het is een harde schreeuw. De stem van mijn moeder. Ik pak mijn was maar dan hoor ik weer mijn telefoon overgaan. Ik pak hem denkend dat het mijn moeder is die denkt dat ik haar niet heb gehoord, ik neem op maar dan hoor ik een mannen stem. Luister er niet eens naar, maar klik hem gelijk weg. Is dit weer dat nummer. Hij heeft ook een voicemail achtergelaten. 'Uggghhh' daar luister ik straks wel naar. Ik pak mijn was en op de terugweg val ik bijna over Max zijn speelgoed. Een Barbiepop en een stuiterbal. Ik kijk naar onder en verwacht dat het hier al een week licht. En dat doet het waarschijnlijk ook. Maar dat boeit nu niet. Ik loop naar mijn kamer. Door de licht bruin geschilderde ruimte met niet veel inhoud, enkel een paar planten en een schilderij. Een schapje met een foto. En een raam. Dat onderhand afbreekt. Dit is thuis. En dat blijft zo. Voor altijd. Zodra ik de deur opendoe naar mijn kamer laat ik een shirt vallen. Een roze ding met erg korte mouwen. Het past me goed. En daarom kocht mijn moeder hem ook. Mijn haren vallen voor mijn ogen. Ik zie het donkerbruine haar en veeg het uit mijn oog. Ik doe mijn kleren in de kast. Dan loop ik naar onder en kom het roze shirt weer tegen, gooi het op bed. En keer terug naar de pet. Ik zet het ding op mijn kop en ren naar boven. Dan gaat mijn telefoon weer open. Kutding. Deze keer blokkeer het nummer. Dan zet ik de pet op mijn schap. Het ding maakt een klein geluidje. Ik maak mijn bed en ruim mijn kamer een beetje op. Zet het afval buiten. Mijn kamer heeft veel rotzooi. Er staan 2 bureaus en 1 stoel, ook is er een boekenkast die is geordend op hoe leuk ik ze vond. In plaats van grootte of kleur. Er hangt een raar luchtje maar denk dat het komt door de hoeveelheid uitdrogende planten die er is op mijn kamer is. Geef ze allemaal water totdat ze geen dorst meer hebben, het is al bijna etenstijd maar ben nog niet klaar. Mijn moeder en Max zijn al gaan eten. Het is iets met worst. Heb geen honger, gewoon even door. Zet een raam open en ruik de verse lucht. Het begint een beetje te regenen. Ik luister naar de regendruppels die beladen op het dak. Het is erg kalmerend. Ik rust even uit op bed. En dan val ik in slaap.