Hoofdstuk XIV: Toverkracht

215 21 6
                                    

Starend naar de sterren lag ik in het gras. De slaap was moeilijk te vatten hier in de open lucht, dus had ik besloten om deze nacht gewoon wakker te blijven.

Afgezien van ritselende bladeren en het geluid van mijn eigen bewegingen, was het volledig stil op de oude speeltuin. Ik genoot ervan. Stilte was één van de dingen die ik had leren appreciëren, zeker met zo'n chaotische gedachtegang als die van mij.

Maar deze nacht betekende stilte ook eenzaamheid.

Mijn vingers dwaalden afwezig door een stuk mos en ik dacht aan morgen. Het leek me geen goed idee om dan al terug te keren naar de Gillhards; ik zou me beter een tijdje schuilhouden. Maar wat moest ik in die tijd dan doen? Grassprietjes tellen?

Toen ik uit het St.-Antonius was ontsnapt, had ik steeds een concreet doel voor ogen gehad: terugkeren naar Klarendal en wraak nemen op de mensen die het verdienden. Zo simpel was het. Ik had er echter niet bij stilgestaan dat er zoveel had kunnen mislopen.

Wat nu?

Een regendruppel viel op mijn gezicht, wat betekende dat mijn eerdere weersvoorspelling klopte. Ik stond op, hees mijn rugzak om mijn schouder en ging schuilen onder de eerste de beste overdekte bushalte. Het deed me aan mijn eerste nacht hier in Klarendal denken, ook op een bank van een bushalte.

Ineens herinnerde mijn maag me met de bijhorende geluiden eraan dat ik honger had en ik begon in mijn rugzak te graven naar iets eetbaars. Ik vond de doos met crackers en het flesje water dat ik van Leo had gekregen, wat me er voor de zoveelste keer aan herinnerde hoeveel ik hem schuldig was.

Tegen mijn wil viel ik uiteindelijk toch in slaap...

...om dan enkele uren later wakker gemaakt te worden door een irritant gepor tegen mijn wang.

"Hallo?" vroeg iemand. Ik opende mijn ogen, maar kneep ze snel weer toe tegen het felle zonlicht. Ik ging rechtop zitten met mijn rug naar de zon.

"Wat?" vroeg ik met een rauwe slecht-geslapenstem.

Een man van pensioneerleeftijd keek me met grote verwonderde ogen aan. "Waarom slaap je op de bank? En waar zijn je ouders?" vroeg hij. "Ben je alleen?"

Ik zuchtte. Te veel vragen in een keer. Ik gritste mijn rugzak van de grond en stond op.

De man ging maar door. "Het is niet goed om buiten te slapen. Daar kan je aardig ziek van worden."

"Bedankt dat u zich zo'n zorgen maakt om mij, meneer, maar ik vind mijn weg wel," antwoordde ik. "En nee, ik ben niet alleen."

Ik draaide me om en liet de man achter. Eerlijk gezegd wist ik helemaal niet waar ik heen wilde gaan. Het kon me ook niet echt schelen, zolang ik maar met rust gelaten werd.

Aan een langzaam tempo slenterde ik door de straten van Klarendal. Veel variatie zag ik niet, want de huizen leken allemaal op elkaar. De standaard formule was een strakke voortuin, een glanzende auto op de oprit en een huis dat op elk vlak als "net goed" beschreven kon worden.

Yisha bengelde aan mijn hand. Af en toe praatte ik wat met haar of liet ik haar subtiel van vorm veranderen; ons meningsverschil van gisteren begon stilaan te vervagen.

Ik begon net het gevoel te krijgen dat dit wel eens een heel nutteloze dag kon worden, toen ik krijttekeningen op het voetpad opmerkte. Ze vormden een soort van spoor en ik besloot het te volgen. Het bracht me naar de nieuwe speeltuin, waar zoals gewoonlijk wat kinderen aan het spelen waren.

En daar, aan de laatste tekening van het spoor, zat Luna met een doos stoepkrijt. Dat kwam nou eens goed uit.

Ik liep naar haar toe en zei: "Hallo Luna." De kleuter keek op knipperde verward. Ze had me immers nog nooit in deze gestalte gezien.

Geketend in IllusiesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu