Hoofdstuk V : Confrontatie

320 31 6
                                    

    Mijn benen leken zo zwaar als lood, mijn rug voelde stijf aan en mijn vingertoppen hadden een blauwe, onderkoelde kleur. Dat kwam allemaal door die ongemakkelijke bank van het bushokje waar ik vannacht in slaap was gevallen. Ik was twee keer wakker gemaakt door wat mensen die dachten dat ik een dronken tiener was die de weg naar huis niet meer terugvond. Door dat soort dingen had ik hoogstens twee uur ononderbroken rust gehad.

    Zodra de mensen weer op straat kwamen, besloot ik om opnieuw op pad te gaan. Al snel had ik beseft dat ik iets nodig had om mijn spullen in te dragen, dus was ik de eerste kringloopwinkel die ik zag binnen gelopen. Ik had een klein, versleten rugzakje gekocht met het overschot van het geld dat Leo me gegeven had om kleren van te kopen.

    En zo kwamen we op het moment aan dat ik met een stevig tempo de Hyacintenlaan in liep. Nummer 143 moest ik hebben.

    Ondertussen dacht ik na. Wat was het plan? Meteen binnenstormen of geduldig afwachten tot op het juiste moment?

    Uiteindelijk besloot ik dat ik simpelweg zou aanbellen. Ik grinnikte bij het idee van hun reacties. Mama zou ogen als schoteltjes krijgen en haar mond zou openvallen. Papa zou een diepe frons op zijn voorhoofd krijgen en lijkbleek worden, als een kind dat juist de boeman had gezien.

    Een fietser kwam van de tegenovergestelde richting. Het was mevrouw Idelma, onze buurvrouw van het overstaande huis. Eerst leek ze me niet te herkennen, maar toen ik breed naar haar grijnsde, stopte ze.

    "Ben jij dat, Meredith? Meredith Cranno?" vroeg mevrouw Idelma verbaasd.

    "Goed gezien, mevrouw," glimlachte ik.

    "Maar ik dacht... ik dacht dat je..." stamelde ze.

    "Dat ik weg was? Inderdaad, maar nu ben ik terug. Is dat niet geweldig, mevrouw?" zei ik.

    Ze keek me verbouwereerd aan. Dan stapte ze op haar fiets en zei: "Ik moet gaan." Ze trapte veel harder op de pedalen dan daarvoor om zo snel mogelijk weg te komen.

    Ik snoof. Ik heb haar nooit gemogen.

    Zij was namelijk de eerste van de buren geweest die beweerd had dat ik gek was. Waarschijnlijk was zij zelfs met het fantastische idee gekomen om me in het St.-Antonius op te sluiten.

    Ik plofte neer op de stoeprand. Dat stevige tempo ging niet hand in hand met mijn gebrek aan slaap en conditie. Ik had nou eenmaal veel nachtrust nodig, anders was ik te snel vermoeid, zoals nu. In het St.-Antonius werd onze slaap altijd ruim uitgestippeld. Ze hielden rekening met je leeftijd, toestand en beperkingen. Mijn slaap duurde meestal negen of tien uur.

    Ik haalde Kleine Yisha uit mijn broekzak. Goed dat ze zo klein was, anders zou ze daar nooit in kunnen passen. Alleen haar hoofdje en konijnenoortjes staken er dan uit.

    Haar bruine knoopogen keken me onschuldig aan.

    "Wat denk jij? Zouden mijn ouders bang voor me zijn?" vroeg ik. Natuurlijk antwoordde ze niet, maar het was als een soort gesprek met mezelf. Hardop denken.

    Waarschijnlijk. Het klinkt vast wel angstaanjagend als je hoort dat je paranormale dochter ontsnapt is en je komt opzoeken.

    "Ja, maar wat als ze juist dolblij zijn om me terug te zien? Ik ben hun enige kind."

    Herinner je je nog wat Julia je had gezegd? Als je ouders je echt misten, dan hadden ze je toch allang opgehaald?

    Ik zuchtte en prutste aan Kleine Yisha's oor. Het was waar.

Geketend in IllusiesWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu