Hoofdstuk 3

3 1 0
                                    

Ik heb pas veel te laat door dat de voorste ruiter gestopt is. Hij is gestopt met rondzoeken in de menigte en zijn blik is op een iemand gericht. Er is geen twijfel mogelijk: hij kijkt recht naar mij.

In een vloeiende beweging springt hij van zijn paard af en dat is mijn teken om te lopen. Ik draai me om, houd mijn nieuwe jurk strak tegen mijn borstkas gedrukt en zet het op een lopen. Ik merk dat mijn ademhaling onregelmatig is en mijn snelheid een beetje afneemt. Verdorie. Ik had wat beter mijn best moeten doen tijdens de gymlessen op school. Achter me klinkt het tumult steeds verder en ik durf eindelijk om te kijken. De ruiter is nergens te bespeuren dus kom ik tot stilstand. Steunend op mijn knieën hap ik naar adem en er rolt een zweetdruppeltje langs mijn slaap naar beneden.

'Rosalie Emilia Rozenvelt', hoor ik opeens iemand voor me zeggen. Ik schrik me wezenloos en kijk onmiddellijk op in de ogen van de ruiter. Ze zijn zo zwart als de nacht. De rest van zijn gezicht kan ik niet zien door zijn helm. Hij torent boven me uit en is zeker twee meter lang. Ik slik als mijn blik op zijn zwaard valt dat zeker langer is dan mijn hele arm. 

'Dat is mijn naam niet', is het enige wat ik kan zeggen. Hoewel hij mijn voornaam correct heeft, kloppen de twee andere niet. Mijn naam is Rosalie Smith, maar dat ga ik hem natuurlijk niet vertellen. Zijn ogen worden iets harder en een benauwd gevoel overvalt me. 

Als hij een stap naar voren zet, doe ik er een naar achter, tot hij me gefrustreerd iets aanreikt. Het ziet eruit als een enveloppe en aarzelend steek ik mijn hand uit om hem aan te nemen. 'Wat is dit?' 

'Tot zondag', antwoordt hij en daarna baant hij in grote stappen van me weg. Ik blijf beduusd achter met de brief in mijn handen. De randen ervan zijn versierd met een krulachtig patroon en in het midden staat een symbool dat heel hard op een maan lijkt. Zo snel als ik kan loop ik naar het Huis van Hoop voor de ruiter besluit dat hij me toch nog wil afmaken. 

Eenmaal daar aangekomen, zie ik iedereen op het binnenplein staan. Met de brief nog steeds in mijn handen en in mijn andere hand de nieuwe jurk, baan ik me een weg door de massa, opzoek naar madame Valeir. Ze moet weten wat er gebeurd is op het dorp.

Terwijl ik de andere meisjes passeer, krijg ik het gevoel dat iedereen mijn bewegingen nauwlettend in de gaten houdt. Ik voel me enorm bekeken en wil net aan iemand vragen wat er aan de hand is, als ik madame Valeir hoor aankomen. Ze stormt op me af en ik begin te vertellen wat er gebeurd is. 'Madame. Er is wat gebeurd op de markt. Er liepen...' Voor ik het doorheb wordt mijn gezicht met een dreun naar rechts gezwaaid en er klinkt een luide klap. Daarna volgt de stekende pijn van haar hand op mijn gezicht. Beduusd wankel ik achteruit en draai nog steeds van de klap. 

'Mensen hebben je met die gedrochten zien praten', sist ze woedend en bang dat ze me opnieuw gaat slaan, krimp ik ineen. 'Wat?' Mijn stem klinkt schor. 'Ik wist altijd al dat jij voor problemen zou zorgen. Je bent een verrader van je eigen volk.' Ik heb madame maar een paar keer zo woedend gezien en weet wat het betekent. De schuur.

'Neen, ik heb niets met ze. Laat me het eerst uitleggen.' Dan zie ik dat ze de enveloppe in mijn hand gezien heeft en haar ogen worden nog groter. Ze gritst hem uit mijn hand en bekijkt hem. 'Weet je wat het betekent?' vraag ik. Ik vind het niet leuk dat ze hem van me afgenomen heeft. Haar vinger glijdt over de kleine maan en ze zwijgt even. Daarna kijkt ze woedend naar me op. 

'Het betekent dat jij in de schuur slaapt.' Ze grijpt me aan mijn arm vast en ik voel haar lange nagels in mijn huid boren. 'Maar je laat me niet eens uitspreken', roep ik. Ze luistert niet en sleurt me helemaal mee tot aan de schuur, haalt de sleutel uit haar zak en steekt hem in de deur. Binnen is het tochtig en het enige licht dat aanwezig is, komt van de spleten in het hout die het daglicht doorlaten. Met een ruk smijt ze me de schuur in en ik sta versteld van haar macht. Ik struikel naar binnen, maar weet op mijn benen te blijven staan. 'Kind van de duivel!'

Tot mijn afgrijzen zie ik haar de deur sluiten met míjn enveloppe in haar handen. Ik hoor het getik van haar hakken vervagen en blijf beduusd naar de deur kijken. Even twijfel ik om hem open te rammen, het zou me beslist lukken, maar wat zou ik dan moeten doen? Ze laat me zeker niet meer binnen in het huis. En wie weet wie of wat ik op straat allemaal tegenkom. Huiverend sla ik mijn armen over elkaar en draai me om naar de schuur. Er ligt hier en daar wat oud gereedschap, werktuig en andere rommel. Zuchtend zoek ik naar een plaats waar ik de nacht kan doorbrengen. Het is niet de eerste keer dat ik hier heb moeten slapen. Madame Valeir stuurt zeker wel om de paar maanden iemand naar hier die zich volgens haar misdragen heeft. 

Maar de winter komt eraan en het is al een pak kouder geworden. Ik mag al blij zijn als het vannacht niet gaat regenen. Dat herinnert me aan de donkere lucht op de markt. Mijn gedachten dwalen af naar de paarden. Spookachtig, dat waren ze. En de ruiters erop, waren even angstaanjagend. Ik had vanaf het begin al een vermoeden gehad, maar toen madame het woord 'gedrochten' uitsprak, wist ik het zeker. Ze noemde maar een soort zo. Fae. 

Dat wil zeggen dat ze over de muur zijn geraakt en het verdrag geschonden hebben. Ik buig mijn hoofd naar achter, leunend tegen de houten wand. De man die me de enveloppe aanreikte leek net op mij. Ik bedoel dat hij zo menselijk leek. Madame had me altijd verteld dat het monsters waren en hoewel de paarden in de buurt kwamen, leken de ruiters verre van monsters. Natuurlijk heb ik hun gezichten niet gezien, maar zouden ze er zoveel anders uit kunnen zien dan ons? Ze bewogen zoals ons. Hij sprak zoals ons. Dan schiet ik in een ruk rechtop. 

'Tot zondag,' had hij gezegd. Mijn huid tintelt als ik me herinner welke dag dat is. Mijn verjaardag.

--------------------------------------------------------





De laatste dochterWhere stories live. Discover now