Hoofdstuk 5

4 1 0
                                    

Ik had er niet aan gedacht dat het al zo laat was, toen ik besloten had om te vertrekken. Het is klokslag vijf uur en ik heb nog steeds geen plan. Gelukkig bedacht ik me nog op tijd dat het belangrijk was om enkele muntstukken mee op zak te hebben voor mijn reis. Anne had me deze bezorgd samen met enkele klutters van haarzelf. Ze had me ook verteld dat het gevaarlijk is in de nacht. Dorpelingen hadden verteld dat de ruiters nog opdoken als het donker werd. Ik moet huiveren bij die gedachte. 

Vlug richt ik me op een plan bedenken. Het is naïef om te denken dat ik zomaar ergens geraak als ik me niet heb voorbereid. Opeens schiet me te binnen dat school rond dit uur gedaan moet zijn, en ik haast me naar het gebouw. Er bekruipt me een naar gevoel, wanneer ik me realiseer dat er niemand op straat is. Iedereen blijft vast binnen na de gebeurtenis van de vorige dag. Ik betwijfel zelf of de school geopend was vandaag. 

Aangekomen bij het grauwe kale gebouw worden mijn vermoedens al snel bevestigd. De schoolkoer is leeg en de gordijnen strak dichtgetrokken achter de ramen. Het is duidelijk dat hier vandaag niemand geweest is. Ik werp een blik op mijn horloge. Binnen minder dan een uur is het donker en ik heb geen zin om alleen buiten te zijn wanneer die dingen weer op duiken. Ik sla een weggetje in dat naar Alex' huis leidt. Zelf ben ik er amper twee keer geweest en heb daarbij nooit een voet binnengezet. Hoewel hij er vaak openlijk over zaagde, vond ik het te intiem. Ik besef me maar al te goed welke de bepaalde noden van jongens zijn.

Ondertussen is het al donker geworden. Even ben ik bang dat ik het huis niet meer herken, maar dan schiet het me weer binnen. Het is een klein herenhuis met twee verdiepingen en een smalle voortuin. Het is het grootste huis in deze buurt. Ik weet al langer dat Alex een rijke familie heeft, maar dat weerhield hem er niet van met mij af te spreken. Terwijl ik me vasthoudt aan dat sprankje hoop, klop ik twee keer zelfzeker op de voordeur. 

Het blijft stil. Net wanneer ik denk dat er niemand zal open doen, wordt de deur zachtjes op een kier geopend. 'Wie is daar', klinkt een zware mannenstem. 'Rosalie', piep ik zachtjes. De deur wordt iets verder opengetrokken en ik kan de man deze keer zien. Hoewel hij tegen het licht instaat, kan ik concluderen dat het de vader van Alex is. Ze hebben dezelfde slungelige postuur en bruine krullen. 'Rosalie?' 

Aan zijn ogen kan ik concluderen dat hij nog nooit van me gehoord heeft, en hoewel ik dacht dat ik dat prima vond, bezorgt het me wel een kleine pijnsteek. 'Rosalie Smith, meneer. Ik zit met uw zoon op school.'

Achter de man hoor ik andere voetstappen dichterbij komen. Een kleine tengere vrouw, die beslist Alex' moeder moet zijn, duikt naast hem op. Haar ogen versperren zich een beetje als ze me ziet en mijn hart zinkt in mijn schoenen. Ik kan de onuitgesproken woorden in haar ogen lezen wanneer ze me angstvallig gade slaat. Ze probeert subtiel aan haar man duidelijk te maken dat er iets mis is, maar hij is zich van geen kwaad bewust. 

'Het is niet veilig om zo laat alleen op straat te lopen', zegt hij. 'Heb je nergens om naar toe te gaan?' De vrouw kucht hard. 'Wat mijn man bedoelt is, moet je niet in het weeshuis zijn?' Haar toon klinkt scherper dan eerder en haar sluwe blik is me beslist niet ontgaan. Anne heeft niet overdreven toen ze zei dat het nieuws zich snel verspreidt. 

'Is Alex thuis?' Dan probeer ik maar over een ander onderwerp te beginnen. 'Alex ligt in zijn bed. Hij is gaan slapen.' Ik kijk naar mijn horloge. 'Om tien voor zes?' 

Er knapt iets bij haar, want alle vriendelijkheid verdwijnt wanneer ze me toebijt: 'Blijf bij Alex uit de buurt. Blijf bij dit huis uit de buurt. We willen je niet meer zien.' En met die woorden slaat ze de deur met een harde bons dicht. Dan hoor ik hem in het slot gaan. 

Met een droge keel doe ik een paar stappen achteruit, weg van het huis. Als ik opkijk, zie ik iemand achter het raam op de tweede verdieping naar me kijken. We maken even oogcontact voor Alex de gordijnen weer toeslaat.

'Best', knarsetand ik. 

Overal gaat het hetzelfde. Mensen excuseren zich, deuren worden in mijn gezicht toegeslagen, nog anderen slingeren kwaadaardige benamingen naar mijn hoofd. Wanneer het zoveelste gezin de deur voor me toeslaat, probeer ik niet om in tranen uit te barsten. Als ik niet snel aan een slaapplaats geraak, zullen mijn kansen om hier weg te geraken alleen maar kleiner worden. Er beginnen zich al enkele sterren aan de hemel te vormen en de straten worden slechts verlicht door het felle maanlicht. 

In een laatste hopeloze poging besluit ik om het nog één keer te proberen. Ik geef een zacht onzeker klopje op Dora's deur. Ze woont samen met haar dochter in een kriekelmakig huisje aan de rand van de stad. Naast de deur zie ik het gordijn even opzijgaan en ik vang haar blik. Een onthutste uitdrukking verschijnt op haar gezicht en dan verdwijnt ze weer. Er klinken voetstappen en dan wordt de deur eindelijk geopend. 

Dora kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan en dan valt haar blik op de rugzak in mijn hand. Voor ze iets kan zeggen neem ik het woord. 'Zou ik alstublieft een nacht bij u kunnen verblijven?  Het is dringend.' Ik zie twijfel in haar ogen en mijn schouders zakken een tikkeltje naar beneden. Dora is mijn enige hoop op een slaapplek. Als zij me die niet geeft, moet ik overwegen om terug te gaan naar het internaat, voor mijn eigen veiligheid. Dat is een afschuwelijke gedachte.

Dan opeens klinkt dat afschuwelijke geluid opnieuw van hoeven op keien en ik verstijf. Dora hoort het ook en trekt me in een ruk aan mijn arm door het deurgat naar binnen. 'Wat..?' Begin ik maar ze sist naar me dat ik stil moet zijn. 

'Doof de kaarsen', dringt ze op aan iemand anders in de ruimte. Haar dochter, Helena, doet snel wat er van haar gevraagd wordt en het wordt donker in de kamer. Buiten klinkt het hoefgetrappel dichter en ik houd mijn adem in. De gordijnen zijn strak dichtgetrokken en we zitten muisstil, maar het werd ons met de paplepel ingegoten dat de fae hen zintuigen een van hun sterkste eigenschappen zijn. En dat is waarom ik mijn adem inhoud, wanneer ze het huisje passeren. 

Na wat een eeuwigheid lijkt, voel ik Dora naast me ontspannen en ook ik recht mijn rug opnieuw. 'Dat school geen haar', zegt de vrouw voor ze haar ogen weer op mij richt. Ze staan boos. 'Waar ben je mee bezig? Weet je dat iedereen het over je heeft?' Ik knik en weet niet wat ik moet zeggen. Eén fout woord en ze stuurt me terug op straat bij die... dingen. 

'Ik beloof dat ik u niet tot last zal zijn. Ik hoop alleen maar op een slaapplaats voor deze nacht en dan bent u alweer van me af. Jullie beiden', zeg ik met een halve blik naar Helena. Ze is een jaar jonger dan mij, maar de angst op haar gezicht geeft haar een oudere indruk. 

Dora kijkt even peinzend voor zich uit. Ik herinner me nog dat ze vroeger samen met haar man op de markt stond. Hij stonk toen altijd naar drank en zijn baard was lang en smerig. Hoewel hij een norse man was, kon Dora heel goed standhouden en weerhield ze zich er niet van gebakjes en andere prulletje in mijn tasje te stoppen wanneer hij niet keek. Ik herinner me ook het moment toen hij was vertrokken. Daar hield haar vrijgevigheid het ook op. 

Ze knikt traag en ik wil een gat in de lucht springen van blijdschap, maar beheers me. 'Goed, één nacht. Je mag in Helena's bed slapen. Helena slaapt bij mij.' 

Helena wenkt me naar een andere kleine kamer in het huis. Er zit een spleet in de muur naast het raam, waar koude lucht uit zou komen, moest het niet afgedekt zijn met een doek. Het eenpersoonsbed staat in de hoek van de kamer en Helena steekt de kaars op de nachtstand ernaast aan. 

Ik bedank haar en ze verlaat de kamer. Een zucht van opluchting ontsnapt me. Terwijl ik met kleren aan in het bed kruip denk ik aan morgen. Morgen ben ik hier weg.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

De laatste dochterWhere stories live. Discover now