23. Irritante wezentjes

1.4K 81 39
                                    

Terwijl ik in de duisternis zit, op een bootje, ergens, begin ik te denken. Is dit wat ik wil? Wil ik dat ik een gevaar ben voor de mensen om me heen? Voor de mensen die ik lief heb? Voor iedereen die ik zou moeten beschermen als Alpha, in plaats van dat ze diezelfde mensen moeten beschermen tegen mij?

Nee. Dat is iets dat ik niet wil. Ik wil terug kunnen vechten. Ik wil anderen kunnen beschermen. Ik wil doen wat ik moet doen.

Terwijl ik vastberaden word om terug te vechten, wordt de wereld om me heen wat lichter, alsof de zon opkomt. Vlakbij zie ik mijn wolf in een bootje zitten. Ze is in wolfvorm en ik in mensvorm. We zijn gescheiden, iets wat me nu opvalt.

We zouden niet gescheiden moeten zijn. We zijn één. Samen staan we sterk. Ik zie mijn wolf peddelen. Ik kijk naar voren en zie dat ze naar een eilandje wil peddelen. Snel peddel ik achter haar aan. Ik probeer naar haar te schreeuwen, te roepen, maar het heeft geen nut. Er komt geen geluid uit mijn keel. De wereld is stil, er is geen geluid. Zelfs niet als handen en poten het water oppervlak breken.

Ik probeer naast mijn wolf te peddelen, maar ze is te snel. In plaats daarvan probeer ik, net als mijn wolf, zo snel mogelijk naar het eiland te peddelen.

Het eiland komt snel dichterbij en al snel staan we allebei op vaste bodem. Ik loop naar mijn wolf toe, ze heeft haar rug naar me toe. Ik raak haar rug aan, om haar aandacht te trekken, maar er gebeurt iets dat ik niet zag aankomen.

Ik raak haar aan en mijn wolf komt opeens op me af. Maar ze beweegt niet. Het is alsof ze zweeft. Het is een vreemde gewaarwording. De bruinharige wolf beweegt naar me toe, maar niet door me heen. Ze botst ook niet tegen me aan. Ze verdwijnt in mijn lichaam. Terwijl ze in mijn lichaam verdwijnt, wordt de wereld om me heen lichter.

Als mijn wolf helemaal verdwenen is, is de wereld helemaal verlicht.

Ik open mijn ogen en het eerste dat ik zie is een hoofd. Ik schrik en kruip achteruit. Maar daar raakt mijn rug iets. Ik ben te geschokt om achterom te kijken. Mijn ademhaling is niet regelmatig. Ik haal te snel adem, waardoor ik te weinig zuurstof binnen krijg. Hyperventileren.

Langzaam krijg ik mijn ademhaling onder controle. Ik kijk om me heen, kijkend of ik iets herken. Ik zie dat ik in een auto zit, op de achterbank. Een autogordel is doorgesneden. Op de bestuurdersstoel zitten krassen. Krassen die alleen een beest kan maken. Of een weerwolf.

De ruiten zijn nog zo ongeveer heel. Er zitten krassen op het raam tegenover me, maar verder niet. Op de stoel waar ik nu op zit, zie ik bloed op de rugleuning. Voorzichtig beweeg ik mijn hand naar het bloed. Voor ik het kan aanraken, stop ik.

Een scherpe pijn in mijn rug laat me weten dat er iets niet in orde is. Langzaam beweeg ik naar voren en draai me om. Het raam waar ik tegenaan heb gezeten is kapot. Overal liggen scherpe stukken raam. Voorzichtig probeer ik naar mijn rug te kijken. Ik zie bloed op mijn rug en stukken raam steken in mijn huid.

Opeens gaat een deur open. Ik kijk naar voren en zie dat Collin één van de deuren voorin open heeft gemaakt. Hij staat in de deuropening naar me te kijken.

'Hey.' Zeg ik een beetje beschaamd. 'De rode oogkleur is terug.' Ik kijk Collin niet aan, ik let op mijn handen die nerveus met elkaar aan het spelen zijn.

'Sarah, kijk me aan.' Zegt Collin zakelijk. Ik heb hem nog nooit zo zakelijk gehoord. Voorzichtig lift ik mijn hoofd op en ontmoet zijn blik. Hij blijft me strak aankijken. Dan begint hij te glimlachen. 'Je bent weer Sarah!' Roept hij opgelucht. 'En ja, we hebben door dat de rode oogkleur terug is.' Zegt hij met een lach.

'Sarah!' Hoor ik opeens verschillende mensen schreeuwen. De enige stem die ik kan onderscheiden is die van Blake. Ik voel mijn wolf omhoog komen bij het horen van de stem van onze mate.

Why do I have a mate?Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu