Hoofdstuk 11

31 9 5
                                    

Ik staarde die nacht naar de sterren, zoals ik altijd deed. Maar het voelde anders. Natuurlijk voelde het anders, ik was immers ergens anders. Ik ging op mijn rug liggen en trok Amelia tegen me aan. Ze rilde, waarschijnlijk had ze het koud. De nacht was guur, maar ik had er geen last van. Een hogere lichaamstemperatuur hebben had soms zijn voordelen. Ik probeerde even mijn ogen te sluiten. De slaap had geen vat op mij, iets wat vaker gebeurde. Vooral nu wilden mijn oogleden openspringen en het licht van de maan aanschouwen. Ik dommelde uiteindelijk weg in gedachten, terwijl ik naar de donkere hemel staarde.

De volgende ochtend ontwaakte iedereen bij de eerste lichtstralen. Alle spullen werden gepakt en in de tassen gestopt. We waren vroeg vertrokken, toen de zon nog laag aan de hemel stond. Alsof de nacht ons niet onderbroken had, vervolgden we onze tocht. De zanderige paadjes werden steeds smaller. Grote rotsblokken lagen soms in de weg, waardoor Nora eroverheen getakeld moest worden.

We liepen lang. Zo lang dat ik het inmiddels al drie keer nacht had zien worden. Iedere keer leek het nog vermoeiender om weer mijn spullen te pakken en te beginnen met lopen. Nora begon met de dag nog meer te zeuren, nog sneller was ze vermoeid. Ik begreep haar goed, als ik klein was geweest had ik op dezelfde manier gezeurd. Maar als een van de oudere, was mijn taak om het voorbeeld te spelen. En het voorbeeld was perfect en zeurde niet. Dus deed ik alsof ik alles makkelijk aankon, terwijl ik vanbinnen kapot ging. In al die dagen hadden we vele landschappen gepasseerd. Het varieerde van harde wegen, tot zandweggetje, tot grote rotsen. Soms vroeg ik me af of het überhaupt wel wegen waren, waar we liepen. We moesten ons tussen struiken door worstelen. De doorns zaten nog steeds in mijn cape. Soms, als ik me verveelde - wat eigenlijk altijd was -, plukte ik eraan en probeerde ik ze eruit te trekken. Ik struikelde over een steen omdat ik te gefixeerd was op de doorn die niet los wilde komen. Ik greep naast me en tikte Amelia aan, die daardoor ook begon te wankelen. Gelukkig herpakten ik mezelf en stond weer recht. Moeder en vader draaiden zich om, om te kijken waar te vertraging door veroorzaakt werd. Moeder had vaders hand vastgepakt. Een actie die ze niet vaak uitvoerde, waardoor ik haast de wanhoop ik haar ogen weerspiegeld zag. Ik liet mijn hoofd weer zakken en keek naar de grond.

Na een tijd lopen kwamen we bij een groot open veld. Een rijstveld. Vader vertelde ons dat onze weg erdoorheen liep. Dus besloten we ons tussen de planten te begeven. Het deed me denken aan Tarkan, aan alle arbeiders op de graanvelden. Hier was het veld echter helemaal leeg. In de hele wijde omgeving waren geen mensen te bekennen. We moesten ons door de gewassen heen geploeterd. Een weg om het veld heen had niet slim geleken, de hele horizon werd bedekt door werkgebied. Het was duidelijk dat er een dorp in de buurt was; de paden werden breder. De weg die we volgden, leek plots een stuk beter. In de verte stegen rookpluimen op boven de bomen. Mijn hart maakte een sprongetje bij het zien van de 'bewoonde wereld'. Energie verplaatste zich weer naar mijn benen, waardoor ik weer kon lopen. Gedreven door de gedachte aan vers eten en andere mensen om mij heen, stapte ik door. De rest van mijn familie had dezelfde gedachte, iedereen had plotseling weer kracht. Mijn ademhaling werd onregelmatig. Nu ik er op lette, viel het op dat ik snel naar adem aan het happen was. Ik was uitgeput, de zon in combinatie met de reis was niet geslaagd. Langzaam stegen grote gebouwen op uit de horizon. Een oud, vervallen, houten bord sierde een paal. De tekst die erop geschreven stond was vaal geworden en lastig leesbaar. Iedereen stopte met lopen en zweeg. Onze ademhalingen waren de enige die de stilte doorbreken. "Radnis..." zei vader. Nu kon ik het ook lezen. We waren gearriveerd in Radnis.

Nora nam het voortouw en trok aan mijn arm. "Isis, kom dan." Ze was weer even vrolijk als voor de reis. Ik liet me meetrekken. In de verte verschenen de eerste huisjes, nog steeds met rookpluimen die opstegen. Het knusse, hachelijke gevoel deed me glimlachen. Nora danste om me heen. "Radnis, we zijn in Radnis." Ze zei het zangerig en vol enthousiasme. Op haar stem na was het verrassend stil in de straten. Zelfs toen we het eerste huis gepasseerd waren, heerste er stilte. De wind waaide, waardoor de kap van mijn cape van mijn hoofd af waaide. De luchtstroom greep zich vast in mijn haar en speelde er mee. Het viel me op dat de luiken voor de ramen gesloten waren. Er was niemand op straat aanwezig. Het hele tafereel was vreemd. Een angstig gevoel bekroop me, kippenvel kwam opzetten op mijn armen. Een houtachtige geur drong mijn neus binnen, het kriebelde en ik nieste. Toen ik daarna nog een keer diep adem haalde, rook ik het pas echt. De bekende geur verraadde wat hier gaande was. Zwijgend liepen we verder. Mijn ogen begonnen te prikken en mijn keel werd droog. Mijn borst ging onregelmatig open-en-neer, doordat mijn longen harder moesten werken. Eenmaal bij het Raadsgebouw van Radnis aangekomen, werd pas echt duidelijk waar de verschijnselen vandaag kwamen. De rookpluimen kwamen niet uit huisjes, maar stegen op vanuit het knetterende vuur dat uit het grote gebouw stak.

Het was duidelijk dat de inwoners van Radnis, het dorp snel verlaten hadden. Het vuur was mogelijk op komen zetten uit de balen hooi die op het midden van het plein lagen. Arbeiders hadden hun gewassen neergegooid en waren vertrokken. De kracht van de brandende zon had alles in vuur en vlam gezet. Ik trok mijn cape voor mijn mond en probeerde normaal te ademen. Iedereen keek naar het schouwspel. Nu begreep ik waarom vader en moeder niet enthousiast waren geweest. Die hadden meteen begrepen dat Tarkan niet het enige dorp was geweest dat was geëvacueerd. Aan de staat van het vuur te zien, waren ze hier paas later vertrokken. Ik vroeg me af waar we heen gingen en of iedereen naar die plek ging. Ik had geen andere inwoners van Tarkan gezien onderweg die ook op reis waren. Misschien dwaalden we maar rond, tot we een bewoonde plek vonden. Vader had geen kaart en stuurde ons op de stand van de zon naar een kant. De warmte van het vuur werd intenser en nu viel het mij op dat het zich uitbreidde. Fiëro had zijn arm uitgestoken en wilde de vlammen aanraken. Ik snelde naar hem toe en trok hem weg. Hij probeerde de stoere jongen uit te hangen, maar hij had niet door dat hij met vuur speelde.

Een koude hand kwam neer op mijn schouder. "Ik waardeer je liefde voor je broertje en zusjes." De stem klonk bijna verdrietig, een emotie die ik niet kon plaatsen bij mijn vader. Ik keek hem aan en glimlachte. Hij schonk me een waterige glimlach terug. Vader spreidde zijn armen in de lucht en ging voor het brandende Raadsgebouw staan. "We kunnen niet blijven treuren om deze tragedie en moeten onze reis vervolgen. Wanneer we op dit ritme doorlopen, zullen we onze volgende verblijfplaats voordat de zon de aarde raakt bereiken. Volg mijn voetstappen en ik zal ons naar de plek leiden." Hij wenkte met zijn hand en in een rijtje volgden we. De woorden hadden ons allen moed ingepraat en met nieuwe energie vervolgden we onze tocht. Toch voelde ik al snel mijn benen verzwaren. De zon werd langzaam naar de horizon toe getrokken. Een klein doorzichtig draadje was het enige wat het vast hield voordat het zou verdwijnen in de aarde. Voordat de zon zou sterven, zoals het iedere dag deed. De lichten van de wereld waren zacht geworden en straalden warmte uit. Iedereen zag minder – dat had Amelia ooit eens verteld. De bomen leken donkerder te worden, de blaadjes werden zwart. In gedachten telde ik ze, want afgezien van de rest zag ik alles nog haarscherp.

Moeder had Nora op haar rug genomen, beiden leken uitgeput. Fiëro liep voorop. Plotseling bleef hij staan. Zijn lippen bewogen, maar door de afstand kon ik hem niet horen. Hij greep naar zijn borst en zakte door zijn knieën. Op datzelfde moment voelde ik het ook. Een drukkend gevoel dat de overhand van me nam. Paniek raasde door mij heen, terwijl ik met Amelia aan mijn zij naar mijn broertje snelde. Ik bracht mijn oor naar zijn mond. "Isis, ik zie daar twee schimmen staan." Zijn kleine handje bewoog trillerig omhoog. Ik keek naar de plek die hij aanwees, maar kon geen gedaantes herkennen. "Wat gebeurt er met me." Er kwam een gewicht om me liggen. Amelia was naast me in elkaar gezakt. De rest van het gezin zat nu ook op de grond. Het gevoel op mijn lichaam werd steeds erger en ik voelde me benauwd. Ik hapte naar adem, maar de zuurstof stroomde niet meer naar binnen. Mijn zicht werd wazig en ik probeerde me te concentreren. Plotseling zag ik ze; twee schimmen. Ik probeerde ze te herkennen, maar de vlekken voor mijn ogen werden groter. Het laatste wat ik zag was een man, voordat ik mijn bewustzijn verloor.


A/N: Ik houd van cliffhangers. Jullie waarschijnlijk niet, maar het is zo leuk om te schrijven. In het algemeen is schrijven gewoon leuk. :p We komen langzaam naar mijn favoriete gedeelte van het verhaal. Hoop dat jullie het net zo leuk gaan vinden als ik. Vote en Comment?

Strijders van de nachtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu