Hoofdstuk 13

33 9 6
                                    

Mijn haar hing als stro langs mijn gezicht. Doorweekt, alsof ik net een bak water over mijn hoofd had gegooid. Ik rilde van de kou. Sloeg mijn armen nog steviger om mijn lichaam. Een laatste vlaag wind tilde mijn haren op en kietelde mijn nek. Mijn jurkje plakte aan mijn lichaam. Ik stapte met mijn blote voeten in een plas water die verspreid was over de straat. Het stroomde tussen mijn tenen door en ik probeerde het weg te schoppen. Inmiddels was ik terug gekeerd, omgedraaid, op mijn weg terug naar huis. De eerste huizen waren weer zichtbaar en er kwamen stoomwolkjes uit de schoorstenen. Ik wilde weer vertrouwd thuis zijn, in ons eigen warme huisje in Tarkan. Toch wist ik al zeker dat Tarkan hetzelfde lot als Radnis ging ondergaan, of misschien al had ondergaan. Ik zou nooit meer terug kunnen keren naar mijn geboortedorp. Ik liep traag en had met iedere stap nog meer moeite om mijn benen op te tillen. Alles aan mijn lichaam voelde zwaar. Het water dat uit de hemel was komen vallen had eerst verkoelend gevoeld op mijn brandende huid, maar de pijn was nog niet geheel verdwenen. De kou bracht ook pijn met zich mee.

Ik keek om me en zag alle huizen nog steeds gesloten en donker. In mijn ooghoek zag ik een donkere vlek, die tot mijn verbazing van plek veranderde Toen ik mijn hoofd zijn kant op bewoog, zag ik enkel nog een zwarte verschijning wegvluchten in de schaduwen. Ik probeerde nog beter te kijken, maar er waren geen tekenen meer van et figuur dat ik gezien had. Als ik het al gezien had. Mijn lichaam was in deze toestand, niet in staat beelden helder waar te nemen. Mijn hoofd bonkte. Het leek alsof ik niet helder meer kon denken, het enige waar ik naar verlangde was warmte. Een warme deken of twee armen om me heen. Ik verlangde voor het eerst sinds tijden weer naar de zon, naar haar warmte. Toen ik naar de hemel keek zag ik dat de zon had de maan alweer verjaagd en boven de horizon begon uit te breken. Dit moment had ik nog nooit echt meegemaakt terwijl ik buiten was. Ik voelde hoe de eerste zonnestralen verschenen en mijn huid verlichtten. De warmte straalde van de zon af en ik wendde mijn blik af om mijn ogen te beschermen. Ik herkende het gebouw dat ik vannacht uitgeglipt was door de deur. Ik trok hem open en merkte dat het me veel kracht kostte. De olielampen in de lange gang waren gedoofd. In de verte hoorde ik verschillende stemmen. Ik herkende er eentje, aangezien die het hardst schreeuwde van allen. Het was de stem van vader.

Ik liep langzaam terug naar de kamer waar ik die nacht in ontwaakt was. Hoe dichterbij ik kwam, hoe harder de stemmen werden. "Hoe kun je haar nu weer zijn kwijt geraakt, het is pas net licht." Als reactie hierop klonken een paar diepe brommen. Daarna vulde een lieve stem de ruimte. "Caiden, rustig, ze komt wel weer terug." Net op dat moment liep ik het hoekje om. Ik wist dat mijn ouders het over mij hadden en liet mijn hoofd zakken. Mijn moeder rende op mij af en omarmde me. "Isis, liefje, hoe ben je de kamer uitgekomen?" "De deur was niet op slot." Mompelde ik, terwijl ik mijn blik nog steeds op de grond gericht hield. De stem van mijn vader begon weer te schreeuwen. "Oelewapper die je bent, wie vergeet dan ook een kamer op slot te doen." Een onbekende stem antwoorde hier weer op. Ik had zo'n vermoeden dat het een van de bewakers was.

"Isis, hoe ben je echt uit de kamer gekomen?"

"De deur was niet op slot, zoals ik al zei."

"Kijk me aan als je tegen je vader praat." bulderde hij opeens. Ik keek meteen recht omhoog in zijn ogen die wel leken te branden van woede. "Meekomen jij." Vader pakte mijn arm ruw vast en trok me mee. Hij leidde me door gangen, waar ik alleen de weg niet in had gevonden. Het leek wel een groot doolhof. Toen opende hij een deur en duwde me naar binnen.

"En nu ga je me vertellen hoe je buiten bent gekomen"

"Dat heb ik u al vertelt vader, de deur was niet op slot."

"Waarom ben je überhaupt naar buiten gegaan."

Het eerste het beste wat in me naar boven kwam, rolde al over mijn lippen.

"Omdat het zo muf was in die kamer, het voelde alsof ik bijna ging stikken."

Vader knikte en draaide zijn rug naar me toe. Hij verliet de kamer weer en liet mij alleen achter.

Lange tijd later kwam vader weer de kamer binnen. Hij sprak geen woorden en wenkte me met zijn hand. Ik stond op van de grond en volgde hem. Mijn kleding was slechts een beetje opgedroogd en zat niet lekker om mijn lichaam. Weer volgden we een bepaalde route door het labyrint. Vader opende een deur die er uit zag als degene die ik die nacht had geopend. We kwamen uit in een grote lichte ruimte. Na een paar keer knipperen met mijn ogen besefte ik dat het buiten was. Ik volgde hem zwijgend naar een van de huizen. Overdag waren de luiken en deuren wel geopend en kon ik naar binnen kijken. De meeste huizen waren leeg en zagen er nog niet bewoond uit. Sommige mensen waren juist net bezig met hun spullen naar binnen dragen. Dit dorp, of was het een stad dat wist ik niet eens, was nog best leeg. Vader haalde een sleutel uit zijn zak en stak het in het sleutelgat van de deur. Binnen zag ik moeder staan samen met mijn broertje en zusjes. Vaag deed het huis me denken aan Huize Luxen, maar hier voelde het nog kaal. Moeder glimlachte naar me, terwijl ze de tassen uitpakte. Ze wees naar de gang. "De trap omhoog en dan de derde deur aan de rechterkant." Vader duwde me alvast de goede richting in, de handeling voelde ruw. "Wil je dat ik even met haar mee loop, Caiden?" Moeder had zich tot vader gericht. Het liefst wilde ik dat moeder met me mee zou lopen. Dat ze een badje vol zou laten lopen met warm water. Dat ze me hielp om mijn vochtige kleren uit te trekken en me een knuffel zou geven. Maar vader schudde zijn heeft en gaf me nog een duwde. Het was nog krachtiger dan de eerste keer, waardoor ik uit evenwicht werd gebracht. Ik hield me in om vader een boze blik toe te werpen en bewoog mezelf naar mijn kamer.

Het enige wat er stond was een bed en een tafel. Het was leeg en voelde niet als mijn kamer. Zachtjes liet ik mezelf zakken en kwam neer op het alles behalve zachte bed. Kort sloot ik mijn ogen en liet alle gebeurtenissen van de afgelopen paar dagen passeren. In de verte hoorde ik iemand die trap op stommelen en niet veel later verscheen vader in de deuropening. Hij ging ook op het bed zitten, waardoor ik opstond. Hij klopte naast zich en ik wist dat ik hem moest gehoorzamen.

"Ga je me nu nog de waarheid vertellen?" Vader begon op een rustige toon, maar je kon horen dat hij zich inhield.

"Ik heb je de waarheid al verteld."

"Dat is niet waar Isis, niet tegen je vader liegen."

Ik zweeg, omdat ik wist dat hij gelijk had.

"Hoe ben je vanochtend zonder dat de bewakers het merkten, de kamer uitgelopen."

"Ze sliepen nog." zei ik bijna fluisterend.

Vaders ogen werden groot en hij stond in een snelle beweging op. IJsberend liep hij door de kamer heen en weer. Soms leek het alsof hij wilde beginnen met praten en dan stopte hij weer.

Toen liep hij naar me toe en pakte me aan de kraag van mijn jurkje vast.

"Je bent vannacht weggeglipt?"

Bang knikte ik.

"Vertel nog een keer wat er vannacht is gebeurd."

Ik aarzelde even. Maar toen ik in zijn woedende ogen keek, begon ik te vertellen.

"Ik werd wakker en het was donker, de deur was niet dicht dus ben ik naar buiten gegaan. Ik ben door de lange gang gelopen en vond ik een weg naar buiten. Toen ik door de straten zwierf, begon de hemel te huilen." Hij liet me weer los en draaide zich om. Dat was het moment dat een ijzige kreet zijn keel verliet. Het was een schreeuw vol woede en angst. Ik hoorde gestommel op de trap en sloot mijn ogen. Het enige wat ik nog hoorde was een harde klap. Daarna ging de deur open en voelde ik moeder mij omarmen.

Een nieuw hoofdstukje omdat jullie zulke leuke lezers zijn. En omdat ik weer een extra hoofdstukje heb geschreven!!!

Strijders van de nachtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu