In goede wil

51 5 0
                                    

Sophia en Thomas worden wakker in een donkere kamer. Sophia staat moeizaam op. Ze draait zich om en ziet Thomas op de grond liggen. Ze vermoedt dat hij de klap iets harder heeft gevoelt en begint wat rond te lopen. Ze hoort een zacht gemompel achter haar en draait zich om. Thomas gaat langzaam rechtop zitten en haalt diep adem. "Waar zijn we?", mompelt Thomas. Sophia kijkt hem aan en na een kleine stilte zegt ze: "Ik heb geen flauw idee. Maar jij bent er nu ook en dat is vreemd. Waarom moeten ze jou ook in gevaar brengen?" Thomas kijkt verbaasd en vraagt: "Hoezo gevaar? En wie zijn ze?" Sophia zucht en legt uit: "Het gevaar weet ik nog niet, maar het zal er zeker zijn. En met ze bedoel ik de duivel en de mensen die voor hem werken. Dit is een andere dimensie waarin ik ga proberen een goede engel te worden." Thomas knikt. Na een paar minuten horen ze een gigantische knal. "Wat was dat?", zegt Thomas. Sophia antwoordt niet. Ze is diep na aan het denken over alles wat er gebeurd is en wat er nog staat te gebeuren. Na een lichtflits staat de lange slanke man weer voor Sophia. Thomas schrikt zich dood en hakkelt wat woorden. Sophia lacht en zegt: "Goedendag duivel, dat wij elkaar weer zien. Dit is mijn vriend Thomas en ja ik weet ook wel dat je dat al lang weet. Maar alsnog wou ik het even zeggen." De duivel lacht en zegt dan: "De laatste keer dat ik op aarde was, was de man sterker en dapperder dan de vrouw. Dat is dus niet helemaal waar." Thomas kijkt verontwaardigt en zegt: "Dat Sophia alle hocuspocus normaal vindt, betekent niet dat ik dat ook vind." "Rustig maar, ik was alleen maar een beetje aan het dollen met je.", zegt de duivel grinnikend, "Maar nu het serieuze gedeelte. Jullie zullen jullie weg moeten vinden langs drie magische mensen. Als jullie hen blij maken en gehoorzaam zijn, zullen jullie uiteindelijk uitkomen bij het middelpunt waar je het gevecht aangaat met jezelf. Veel succes en hopelijk tot een vrolijk weerziens." Sophia knikt en zegt: "Ik respecteer wat je doet en we zullen elkaar weerzien. Wat er ook gebeurt, er is een connectie tussen ons." De duivel buigt en loopt dan weg. Thomas geschokt van wat er allemaal is gebeurd, gaat naast Sophia staan en zegt: "Hoe ken je hem? En hoe moeten we verder?" Sophia haalt haar schouders op en zegt: "Ik ken hem van eerder en ik weet ook niet hoe we verder moeten. Maar tot nu toe heeft rechtdoor lopen gewerkt. Dus ik stel voor dat we dat nu ook doen." Met goede moed lopen ze vooruit, naar een weideveld. Ze komen aan op het bloeiende weideveld. Prachtige bloemen en groen gras waaien mee met de wind. "Wat is dit prachtig, Thomas kijk een kolibrie.", zegt Sophia verwonderd. Thomas kijkt met zijn mond open naar het prachtige vergezicht van de weide. Ze gaan verrukt van de schoonheid in het met bloemen bestrooide gras zitten. "Thomas, ik eh... heb in mijn onderbewustzijn een ding ontdekt. Ik merkte dat ik heel graag bij je wil zijn en dat ik van je hou.", zegt Sophia. Thomas kijkt verbaasd naar Sophia en zegt dan: "Dank je dat je dat zegt, omdat ik dat niet durfde. Ik vind je heel erg leuk." Thomas kijkt Sophia in de ogen en glimlacht. Sophia bloost en kijkt naar beneden. Een tijdje zitten ze stil voor zich uit te staren totdat Thomas zich omdraait en Sophia op haar wang kust. Sophia lacht en zegt: "Gelukkig voel jij hetzelfde en kan ik weer gerust ademhalen. Ik was zo bang dat je niet verliefd op mij was." Na een tijdje staan ze op en besluiten ze om verder te lopen. Na een aantal minuten lopen ze de weide uit en komen ze in een bos. Het regent licht dat speelt met de prachtig gekleurde bladeren. Overal spelen jonge hertjes, rennen eekhoorns en fluiten vogels. Zeer blij en overdondert van de schoonheid lopen ze door het prachtige bos. Dan stopt Sophia en wijst naar een gebied met heuvels: "Ik heb het gevoel dat we daarheen moeten. Dat daar iets speciaals is, waardoor ik meer over mijzelf en over ons te weten kom." Thomas is er nog steeds niet aan gewend dat Sophia akelig precieze voorspellingen kan doen en zegt: "Hoe weet jij dat toch altijd?" Sophia lacht en antwoordt: "Dat hoort bij mij, dat is alles wat ik weet." Thomas zegt: "En dat weet je dan weer niet." Sophia lacht en begint weer te lopen. Ze lopen een uur en komen dan in het heuvelachtige gebied. Een berg, die tot in de wolken reikt, steekt af tegen de kleine heuvels. Ze horen een harde donderklap en schrikken zich rot. De mooie omgeving en de zeer zonnige dag veranderen in een donkere en grijze wereld. De pure euforie die Sophia en Thomas hadden verandert in angst. Ze kijken achterom en zien dat het bos verandert is, in een donker en eng bos. Ze horen het vechten van dieren en zien bloed bij de opening van het bos. Snel draaien ze zich weer om en zien de gigantische berg. "Wat doen we nu? Achteruit kunnen we niet en vooruit komen we regelrecht in een storm.", zegt Thomas. Sophia denkt na en zegt: "We zullen de storm door moeten, omdat op die berg iets is. We moeten, Thomas het spijt me." Thomas zucht en knikt. Hij kijkt er erg tegen op om de berg op te lopen, maar besluit het voor Sophia te doen. Langzaam loopt hij achter Sophia aan. Sophia klimt met een vrij snel tempo de zeer steile helling op en roept: "Hé Thomas, waar blijf je? Ik ben al bijna boven." Thomas loopt kreunend een paar meter achter haar en zegt: "Ik ben gewoon niet zo snel. Wacht nou even." Sophia staat even stil en kijkt omhoog. Ze ziet dat ze nog een lange weg te gaan hebben. Als Thomas er eindelijk is, zegt Sophia: "Dat duurde gigantisch lang. Pas op, na dit stuk hier wordt het smal." Thomas knikt en loopt in dezelfde snelheid verder. Sophia loopt nog steeds vrij snel, terwijl ze handig over het smalle gedeelte heen loopt. Thomas schrikt zich rot als hij een groot dier achter Sophia ziet en schreeuwt: "Sophia pas op, achter je! Een gigantisch dier!" Sophia draait zich verschrikt om en ziet niets. Verbaasd kijkt ze naar Thomas en dan kijkt ze naar de grond. Als ze naar de grond kijkt, ziet ze een klein hondje. Ze lacht zich dood en zegt: "Jij noemt dit gigantisch? Dat is toch schattig?" Thomas kijkt superverbaasd naar Sophia en zegt: "Zie jij dat beest niet dan? Een of ander wolfachtig beest." "Nee waar heb jij het over? Wacht eens... Sylvester... ben jij dat?", zegt Sophia lachend. De kleine hond verandert in een grote wolf. "Sophia, goed om je te zien. Wie is jouw metgezel?", zegt Sylvester de wolf uit Sophia's onderbewustzijn. Thomas haalt opgelucht adem dat dit gigantische dier een vriend van Sophia is en zegt dan: "Ik ben Thomas. Aangenaam en jij bent Sylvester?" Sylvester zegt: "Ja, dat ben ik. Maar er is iets serieus, waar ik met jou over moet praten." Thomas schrikt maar onderbreekt de stilte die volgt niet. Na een tijdje gaat Sylvester verder: "Jij, Thomas hoe zag jij mij en niet de hond? Een normaal mens zou gewoon een hond zien.... Wie zijn jouw ouders en wat doen ze?" Thomas vindt deze vraag vreemd maar antwoordt toch: "Mijn moeder heet Margo en mijn vader Willem. Onze achternaam is Steenberg. Hoezo?" Sylvester denkt na en zegt zacht: "Het zal toch niet... geen vragen stellen de volgende keer. Sophia onthoud dat als je in gevaar bent, je alleen maar mijn naam hoeft te schreeuwen. Thomas je bent speciaal en dat zal je merken." Na dit gezegd te hebben, is hij weg. Sophia en Thomas blijven verbouwereerd achter. "Wat is er met mijn ouders? Ben ik speciaal? Hoe zal ik het merken?", vraagt Thomas. Sophia is in gedachten verzonken en merkt de wanhoop in Thomas' ogen niet. "Sophia help me dan! Ik kan hier niet tegen.", zegt Thomas die vervolgens op de grond zakt. Sophia schrikt op en ziet dan pas dat Thomas op de grond zit te huilen. Ze zegt: "Sorry Thomas, dit moet je alleen doen. Ik mag en kan je niet helpen." Thomas is geschokt van de monotone toon waarop Sophia dat zegt. Het klinkt haast alsof ze op dat moment haarzelf niet was. Thomas en Sophia besluiten verder te lopen en na een paar uur komen ze aan bij de top. Ze zien een indrukwekkende toren en een tuintje met dode planten. Ze zien groene rook uit een van de ramen komen en besluiten even te stoppen. "Is dit echt wat we moeten?", zegt Thomas. "Ja.", is alles wat hij krijgt als antwoord. Sophia loopt vastberaden op de toren af. Ze klopt op de deur en hoort een kreet van een van de bovenste kamers. Opeens vliegt de deur open en staat er een mooie vrouw voor de deur. "Jullie laten me schrikken. Er staat namelijk nooit iemand voor mijn deur en nu ineens twee. Wat gezellig, ik heb net wel de soep gemorst maar dat kan de pret niet derven of wel?", de vrouw stopt even om adem te halen en ratelt dan weer verder. Na een minuten gerateld te hebben vraagt de vrouw of Sophia en Thomas binnen willen komen. Sophia en Thomas knikken en lopen naar binnen. Na een lange trap, komen ze in een gezellige en warme kamer. "Ik had het minder gezellig verwacht.", zegt Sophia. De vrouw zucht en zegt: "Dat is zo'n dom vooroordeel van mensen. Eeh die heksen zijn vast echt slordig en donker en dat soort dingen. Nee dat zijn we niet, we zijn kleurrijk en ordelijk." Sophia die realiseert dat ze iets verkeerd gezegd heeft, vraagt of ze mag gaan zitten. De vrouw knikt en neemt ook plaats op een van de comfortabele stoelen. "Oké, laat me mezelf even voorstellen. Ik ben Euniana, heks van Santacht. Ik zou graag willen weten wat jullie namen zijn." "Ik ben Thomas en dat is Sophia.", zegt Thomas. Euniana glimlacht en zegt nogmaals hoe blij ze is dat Thomas en Sophia er zijn. Daarna wijst ze hen hun kamer en gaat ze naar een klein kamertje, waarvan ze de deur sluit. Thomas en Sophia kijken rond in de kamer. Het is een kleine kamer met twee bedden, een kast en twee stoelen. De bedden zijn mooi opgemaakt en zeer stevig. Thomas ploft op het bed en zegt: "Sophia je moet echt gaan liggen. Dit is gewoon hemels, echt waar." Sophia glimlacht en ploft ook op een bed. Ze merken nu pas dat ze honger hebben. Ze lopen naar de keuken en zien dat er twee borden met spaghetti klaar staan. Even zijn ze verbaasd over dat dit er eerst nog niet stond en dat Euniana ook niet uit haar kamer gekomen was. Maar dan realiseren ze zich dat Euniana een heks is. "Ik geloof dat Euniana al aan ons gedacht heeft.", zegt Thomas lachend. Sophia en Thomas beginnen met eten. Euniana komt uit haar kamertje en vraagt: "Smaakt het? Het is namelijk een tijdje geleden dat ik samen at." Nadat ze dit zegt, kijkt ze even zeer bedenkelijk, maar gaat dan weer over in haar normale glimlach en enthousiasme. Sophia zegt: "Het smaakt geweldig. Echt super lekker." Euniana lacht en loopt dan weer naar het kamertje. Ook deze keer sluit ze deur goed achter zich dicht. Als Sophia en Thomas klaar zijn met eten, gaan ze op de stoelen zitten in het begin van de kamer. "Het is hier echt geweldig. Ik ben benieuwd wat we morgen gaan doen.", zegt Thomas. Sophia knikt en zegt: "Het is prachtig hier, maar wat kun je hier doen?" Ze praten nog even verder en besluiten om dan naar bed te gaan. Zodra hun hoofden het kussen raken zijn ze in slaap. Euniana sluipt de kamer binnen en kijkt vertederd naar de twee slapende kinderen. Ze zegt: "Slaap zacht, mijn kind." Dan loopt ze de kamer weer uit en gaat zitten in een van de stoelen. Ze haalt diep adem en na een tijdje valt ook zij in slaap.


DuivelskindWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu