Hoofdstuk 8

11 5 0
                                    

Ik word wakker van een luid en schel geluid dat door de bossen galmt. Ik wrijf in mijn ogen, en open ze daarna. Maar al snel knijp ik ze weer dicht door de hoeveelheid licht die op mijn netvlies brandt. Met mijn ogen tot spleetjes geknepen gluur ik naar Thijs, die inmiddels ook wakker is geworden door het geluid. Ik zucht een keer diep, en draai me om. Nu pas voel ik dat mijn shirt helemaal nat geworden is van de dauw op het gras. Ik ga rechtop zitten en voel aan mijn rug, die klets nat is geworden. Was ik nou maar thuis. In mijn eigen bed, in mijn eigen huis, warm, en zonder zorgen. Maar ja, dat gaat nu niet.

Als ik zie dat Thijs ook rechtop is komen zitten, vraag ik slaperig: "Hoorde jij dat geluid ook?" Het duurt even tot ik antwoord krijg, maar daarna zegt hij: "Ja, het leek wel... Een stoomboot of zo." Even blijf ik zitten, maar daarna spring ik op. "Een stoomboot? Maar... Dan kunnen we hier weg! We zijn gered! Woohoooooooow!!" Schreeuw ik uit, terwijl ik rondjes begin te rennen. "Laten we dan gaan kijken!" Roept Thijs terug, nu hij inmiddels ook opgestaan is. Ik raap wat kapotte kokosnoten en het handpistool op. "Dit moeten we wel meenemen. Gewoon, voor als we in gevaar terecht komen." "Ik draag ook wel een paar kokosnoten." Zegt Thijs. Ik geef een paar kokosnoten aan hem, pak zijn hand vast en begin in een vlug tempo het bos uit te lopen. "Wacht, niet zo snel! Ik weet niet hoe lang we nog moeten lopen!" Zeurt Thijs. "Het maakt niet uit hoe lang nog, het maakt me uit of we op tijd zijn! Straks is de boot al weg!" Reageer ik.

Na een tijdje lopen vraag ik me eigenlijk wel af, hoe we nou bij het strand komen. "Uuuhm, Thijs? Hoe zijn we nou eigenlijk in het bos gekomen? Als we dat weten, kunnen we er ook makkelijk weer uit. Alles hier lijkt zo op elkaar..." Vraag ik een beetje onzeker. "Geen zorgen, we zijn er vast bijna." Zegt Thijs. En hij heeft gelijk. Want nog geen vijf minuten later, komen we op het strand aan waar we een enorm vrachtschip aan de kust zien staan.

"Duik achter deze bossen! We mogen niet gezien worden!" Sist Thijs, terwijl hij me mee de bossen in trekt. Samen gluren we over de bossen heen om te kijken wat er bij het vrachtschip gebeurd. We zien sterke mannen met dozen sjouwen. Waarschijnlijk zijn de kisten gevuld met voedsel en wapens. De mannen komen uit de boot lopen, en gaan dan richting het grote gebouw op de top van de berg. Er gaat een rilling over mijn rug bij de gedachte wat zich daar op dit  moment allemaal afspeelt.

We blijven even maar de mannen kijken, tot alle mannen uit ons zicht verdwenen zijn, en we geen actie kunnen ontdekken op of rond het schip. "Dit is onze kans! We moeten nu naar binnen!" Zegt Thijs, en hij geeft een klein kneepje in mijn hand. "I-ik... Ik kan het niet." Stotter ik. "Maar anders komen we nooit naar huis, en blijven er hier, voor eeuwig! Wil je dat wel dan?" Vraagt Thijs. Na een paar seconden schud ik hevig mijn hoofd. Thijs heeft gelijk. Het kan zwaar en gevaarlijk worden, maar het is onze enige hoop. We hebben tenslotte weinig meer te verliezen. "Nou, kom op dan! We gaan!" Zeg ik vol goede moed.

Langzaam komen we achter de bossen vandaan, en rennen we naar het vrachtschip toe. Nog steeds is er nergens actie te bekennen, waardoor we gewoon naar binnen kunnen lopen. De achterkant van het schip is opengeklapt, en daar staan allemaal dozen opgestapeld. "Als ze deze dozen niet meer naar het gebouw gedragen moeten worden, kunnen we ons hierachter verstoppen." Zeg ik. We besluiten dat risico te nemen, en we verstoppen ons achter een stapel dozen.

Na een paar minuten wachten, hoor ik een paar mannenstemmen. Zo te horen zijn ze druk aan het overleggen. Ik kijk naar Thijs, die me raar genoeg gerust kan stellen met alleen maar de blik in zijn ogen. Onzeker wiebel ik wat heen en weer, maar ik blijf zitten. Er is nu geen weg meer terug. Ik hoor voetstappen vlak langs de dozen gaan waar Thijs en ik ons achter verschuilen. Bang om gezien te worden, duik ik nog iets verder weg. Ik zie de schaduw van de lopende man op de muur naast me voorbij komen. Ik durf pas weer adem te halen als ik niets meer hoor. Maar dan hoor ik opnieuw voetstappen. Ze komen alsmaar dichterbij. Tot voor de stapel dozen waar ik achter zit. Ik zie hoe twee grote handen de bovenste doos vastpakken. Als hij de doos er af haalt, zal hij me zien! Vluchtig kijk ik om me heen, maar ik kan niet ongezien naar een andere plek toe glippen. Ter zelfverdediging grijp ik naar het pistool aan mijn riem. Ik voel mijn hart in mijn keel kloppen, en knijp mijn ogen dicht.

"Jeff! We don't need more. We leave in five minutes." Hoor ik iemand door de ruimte heen roepen. De handen die de doos hadden gepakt, hebben hem nu weer losgelaten. Ik zucht uit opluchting. Mij ademhaling klinkt trillerig. Wat niet gek is, aangezien ik van top tot teen aan het trillen ben.

Een paar minuten later wordt de ruimte afgesloten. Ik kijk naar Thijs, maar die gebaart dat we nog even moeten wachten. Zodra er geen enkele stem of voetstap meer te horen is, komen we achter de grote stapel dozen vandaan. "Waar zijn we?" Vraag ik aan Thijs. "Waarschijnlijk zijn we in een soort opslagruimte." Reageert hij. Ik kijk om me heen. Het enige licht wat de ruimte binnen straalt is het licht dat langs een spleetje ontsnapt vanuit de buitenwereld. Ik loop naar het spleetje toe en probeer het groter te maken, maar zonder succes. "Het zou handig zijn als we wat licht hadden, ik zie bijna niets." "Misschien zit er iets bruikbaars in een van de dozen." Reageert Thijs.

OnheilWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu