4

26 8 1
                                    

We liepen de straat uit tussen de menigte blije mensen. Overal was er feest. Hier en daar praatten mensen, een paar knuffelden elkaar en anderen hadden flessen met drinken al op de tafel. Nog steeds snapten Minerva, moeder en ik er niets van. Waarom was iedereen zo blij? 'Loop wat sneller door.' zei moeder die mij in mijn zij prikte. Ik maakte meer vaart en telkens kwam het plein van het centrum van de stad dichterbij. Het was nog niet bepaald duidelijk wat er op het plein gaande was, maar wat wel duidelijk zichtbaar was, was dat ook op het plein een grote groep mensen stond. Ik keek, lopend, om mij heen. Er werden vlaggetjes opgehangen, ballonnen opgeblazen en ook de vlag van Venenum werd opgehangen. Meestal wordt deze opgehangen als er een nationaal feest is, maar ik kan mij geen speciale dag rond deze periode van het jaar herinneren. Toen herinnerde ik mij de man die langs onze deur rende:

'We zijn eindelijk vrij!' 

De woorden galmden door mijn hoofd. Wat zou de man ermee bedoelen? Zijn we echt vrij? Zijn we echt uit de donkere tijden gestapt? Zijn we eindelijk weer in onze oude vertrouwde stad Venenum? Maar hierbij vliegen er meer vragen door mijn hoofd: hoe precies zijn wij aan onze vrijheid gekomen? Minerva en ik konden het niet zijn. Wij hebben alleen maar eten rond de stad gebracht, maar er zijn meerdere vragen onbeantwoord. Wie heeft ons onze vrijheid gegeven en waarom? En vergeet dan niet de vraag waarom ze ons nu pas onze vrijheid hebben gegeven. Zoveel vragen onbeantwoord, maar ik wilde de antwoorden weten en als het kon wilde ik ze zelfs nu al weten.


Het plein was nu zo dichtbij. Alles werd duidelijk, maar nog steeds konden we niet zien wat er precies op het plein gaande was door de grote groep. 'We moeten vooraan komen te staan.' Zei Moeder. Ik knikte. 'Het zal wel moeilijk worden.' zei ik terwijl ik Minerva op mijn schouders plaatste. Ze was zwaar, maar als we wilden weten wat er gaande was, was dit de enige manier om informatie te krijgen voordat we vooraan staan. 'Zie je al iets?' vroeg ik aan Minerva. Ze antwoordde niet. 'Minerva?' 

'Ja, ja, wacht even!' zei ze ongeduldig. Ik hield m'n mond snel. Ik hoefde het niet erger te maken dan wat er net in de woonkamer was gebeurd. Ik wachtte rustig het antwoord van Minerva af terwijl ik door de menigte liep. Ik volgde mijn moeder die ik telkens bijna kwijtraakte in de grote groep. Ik werd ook telkens weer hier en daar door mensen (per ongeluk) geduwd en was bang dat ik Minerva zou laten vallen. Er zat zoveel druk op mij (letterlijk met Minerva op mijn schouders). 'Ja ik zie wat!' hoorde ik boven mij. Minerva sprong van mijn schouders af. 'Er staat een groep mensen in pak en ze staan op een klein podium van houten boxen. Volgens mij zijn het soldaten.' zei ze. 'Soldaten?' Herhaalde ik. Minerva knikte. Ik trok een wenkbrauw omhoog. 'Laten we verder door de menigte lopen, zodat we vooraan komen, toch moeder?' Ik kreeg geen antwoord terug. 'Moeder?' zei ik terwijl ik om me heen keek. 'Ah ik wist dat dit zou gebeuren!' zei ik gefrustreerd terwijl ik aan het bovenste stuk van mijn neus begon te trekken. 'We zijn moeder in de menigte kwijt!' 

'Maak je geen zorgen, we zijn toch allemaal op hetzelfde plein.' begon Minerva. 'Moeder zal dus niet ver van hier zijn.' Ik knikte. 'laten we dus verder lopen.' zei Minerva terwijl ze mij verder duwde en opnieuw werd ik van alle kanten omver geduwd. Hier en daar werd er verontschuldigd, sommige liepen gewoon door zonder ook maar iets te zeggen. We waren bijna helemaal vooraan waar, zoals Minerva zei, een podium zou staan. Ik duwde me door de laatste paar mensen en eindelijk:


Daar stonden ze dan. De 12 mannen en vrouwen op het podium stonden in pakken net zoals Minerva zei. Hun pakken waren bruin met een tintje zwart. De mensen zelf waren allemaal nog erg jong, veertig jaar zou echt het maximale zijn. Ze zwaaiden naar de menigte. Zouden zij de "helden" zijn? Ik keek Minerva aan die ze bestudeerde. Uiteindelijk was het Minerva die iemand wat vroeg over wat er aan de hand was. 

'Ze zijn onze redders in nood!' antwoordde een vrouw. 'Hoe bedoelt u, mevrouw?' vroeg Minerva. Er verscheen een grote glimlach op het gezicht van de vrouw. 'Zij hebben de misdadigers van de stad een lesje geleerd, de koning geholpen en om niet te vergeten ze hebben ons eten gegeven!' Minerva draaide zich naar mij toe met haar wenkbrauwen omhoog getrokken. 'Hoe bedoelt ze: eten gegeven?' vroeg ze fluisterend. Ik trok mijn schouders op terwijl Minerva zich glimlachend terug draaide naar de vrouw. 'Dank u.' zei ze uiteindelijk en ze liep terug naar mij. 'Ik vraag het je nog een keer: Hoe bedoelt ze, ze hebben ons eten gegeven?' vroeg Minerva. Ik haalde mijn schouders op. Minerva trok aan mijn mouw. 'Res, je weet toch dat wij het eten hebben gegeven?' Ik knikte. 'Ja, maar misschien heeft ze het niet over ons eten.' Minerva zuchtte en maakte een klikkend geluid van irritatie met haar tong . 'Res er was niemand anders deze nacht die eten uitdeelde, je zag het zelf!' zei ze nu met meer volume. Ik wilde wat zeggen, maar werd onderbroken door een van de mensen op het podium. We draaiden ons om en een vrouw liep naar voren tot het randje van het podium:


'Dames en heren!' Haar stem was luid en duidelijk. Binnen enkele seconden was iedereen stil. Er verscheen een glimlach op haar gezicht. 'Vandaag zijn wij bijeen gekomen, om onze vrijheid te vieren!' Iedereen begon te juichen, maar de vrouw gaf al snel een teken van stilte. Toen iedereen eindelijk weer stil was ging ze verder. 'Wij.' zei ze terwijl ze wees naar zichzelf en de rest van de twaalf mensen. 'Wij zijn ook burgers van Venenum en ook wij moesten iedere dag aanzien hoe deze stad beetje bij beetje haar glans verloor.' Even werd het stil. Iedereen wachtte op wat ze zou zeggen. Iedereen wachtte op haar "ontroerende" speech, maar ik vond dit nogal verdacht. 

'Maar na een tijdje waren wij het zat!' ging ze verder 'Als trotse burgers van Venenum, konden wij niet aanzien hoe deze stad ten onder ging! Ja, we hebben al een oorlog achter de rug en ja, we hebben veel mensen verloren en ja, de stad is erg achteruit gegaan, maar zoals ik al zei, als trotse burger moet je hier toch een stokje voor steken?' Ze begon te slikken en haar nek te strekken, alsof ze bijna moest huilen. 'Wij moesten aanzien hoe onze ouders, broertjes en zusjes en zelfs kinderen aan honger moesten lijden. Wij moesten aanzien hoe zij met angst moesten omgaan. Wij moesten zelfs aan de kinderen vertellen dat alles goed zou komen, maar als niemand iets aan het probleem van Venenum doet, hoe kunnen wij dan van die leugen de waarheid maken?' Ik keek om mij heen. Iedereen luisterde vol aandacht naar de vrouw. Blijkbaar had ze een grote indruk gemaakt op de burgers. Ze stond daar ook vol met zelfvertrouwen en kon de speech goed overbrengen. Bijna zó goed dat ik er zelf ook in zou geloven. 'Gelukkig hebben wij een contract aangemaakt met de koning. Wij kunnen samen met hem Venenum weer maken zoals het was. Net zoals het eten dat jullie voor jullie deuren vandaag vonden. Samen met de koning zijn wij op het idee gekomen om jullie eerst weer sterk te maken met het eten dat wij jullie gegeven hebben. Als de koning dat eten niet had, zouden wij ook niet verder zijn gekomen.'

Meende zij dit nou? Hoe bedoel je eten van de koning? Hoe bedoel je we hebben een contract met de koning. Hoe bedoel je het eten dat wij jullie hebben gegeven? Dat waren Minerva en ik! 'Medeburgers van Venenum. Ik presenteer jullie de Cotta Corps. Wij zullen jullie helpen bij het bestrijden van alles wat Venenum een probleem geeft, maar dat kan natuurlijk alleen als jullie ons bijstaan. Zijn jullie echt trotse burgers van Venenum, want dan geven jullie ons al jullie kracht. Wij kunnen samen meer, dan alleen.' In een seconde begon iedereen harder te juichen dan net. Er waren zelf mensen met tranen in de ogen. Ik kon dit niet geloven. 'Vuile leugenaars!' mompelde ik. Minerva keek mij aan. 'Zei ik het niet?' Zei ze met een arrogante blik. 'Het zijn verraders dat is nu al te zien.' 

'Ik kan mijn oren gewoon niet geloven.' zei ik. Minerva zuchtte. 'Laten we gaan,' begon ze. 'Anders worden wij misschien ook gehersenspoeld door deze verraders.' Ze draaide zich om en trok mij aan mijn mouw de menigte blije en juichende mensen weer in, maar voordat ik wegliep, was er oogcontact tussen mij en een vrouw van de twaalf. Ze stond in het midden van ze en achter de vrouw die vooraan het podium stond.  Ik scande haar van top tot teen. Ze zou rond de twintig- dertig jaar zijn. Haar haar was bruin net als die van mij. Haar ogen waren donker bruin en bleven mij volgen. Ik bekeek haar kleding.  Ze had blijkbaar een hogere functie dan de anderen, dat was te zien aan de lintjes aan de rechter kant van haar borstkas. Mijn ogen gingen weer terug naar haar ogen die mij nog altijd volgden en opnieuw was er oogcontact tussen ons. De vrouw keek geschokt naar mij, maar haar gezicht veranderde al heel snel naar een geniepig lachje, maar al snel kon ik de vrouw niet meer zien, want ik zat al tussen de menigte mensen. 'Wie is dat? Wat zou ze willen? Waarom ziet ze er zo bekend uit?' waren allemaal vragen die door mijn gedachten vlogen, maar ik kon er geen antwoord op geven. Maar een vraag stak boven alle vragen uit: Waarom ziet die vrouw er zo belachelijk bekend uit?!

HoopWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu