Vaalgrijs

80 10 11
                                    

Noot:
Het moet horror voorstellen, dus wees gewaarschuwd.
______________________________

Mijn keel knijpt samen van angst en tegelijkertijd hard rennen maakt het er ook niet veel beter op.
Het ijzige gegil wordt steeds harder en indringender en het dierlijke gehijg achter me komt steeds dichterbij. Ik dwing mezelf harder te lopen, maar mijn benen zijn zulke afstanden niet zo gewend.

Ik zigzag tussen de bomen, duik onder een laaghangende tak door en spring over wat dode wortels.
Het bos van kale vaalgrijze bomen waardoor ik ren is de verschrikkelijkste en meest onheilspellende plek op aarde. De toppen van de bomen steken fel af tegen de dreigende, gitzwarte lucht.

Ik had hier echt nooit aan moeten beginnen... De moed zinkt me in de schoenen. Niet achterom kijken en gewoon doorlopen, dat is het enige waar ik nu aan mag denken.

Het diepe gegrom wat me zo verschrikkelijk bang maakt, bezorgt me de rillingen.

Het randje van mijn werkriem met gereedschappen prikt een beetje in mijn buik en veroorzaakt een irritant gevoel. Het belet mijn rennen een beetje en even let ik niet meer zo goed op.

Een vlammende pijn in mijn enkel en daarna de grond die opeens snel op me af komt maken duidelijk dat ik ergens over ben gestruikeld. En harde smak op de grond en de lucht wordt uit mijn longen geperst terwijl de angst steeds verder omhoog kruipt.

Een warme adem kietelt in mijn nek, en een ijskoude, behaarde hand knelt zich al om mijn been. En ik lig daar maar als verstijft op de grond. Als ik nú niks doe, ben ik er geweest.

Maar wát, en hóé, in vredesnaam? Ik pijnig mijn hersenen suf en de moed zinkt naar mijn schoenen als ik na een paar tijdsverspillende seconden nog niks weet.

Tenzij...

Opeens heb ik een idee. Ik duw mezelf met mijn ene hand ietsje omhoog, en met mijn andere hand tast ik naar mijn langste schroevendraaier. Het idee is absurd, en waarschijnlijk onmogenlijk. Maar het is nu of nooit.

Ik klem mijn kiezen op elkaar en adem diep in door mijn neus.
Dan draai ik me pijlsnel om en steek met een schreeuw de schroevendraaier met enorme kracht naar voren. Een tweetal diepzwarte ogen staren me verdwaasd aan, maar tijd om toe te kijken was er niet.

De zaag.

Terwijl ik met mijn ene hand naar mijn zaag tast, trek ik met de andere hand de schroevendraaier met kracht terug. Geelgroen, dik bloed spuit uit het diepe gat, en het wezen krijst van pijn en woede.

Maar het is nog niet dood. Integendeel. Het wezen torent hoog boven me uit en staat al klaar voor de volgende aanval.

NU! De zaag!

_________
Een enorme brul stijgt op uit het bos en uit nieuwsgierigheid besluit ik even te gaan kijken. Met krachtige vleugelslagen vlieg ik naar de plek des onheils toe. Ik schrik als ik het schouwspel zie. Een mens. In gevecht met een Wurcka.
_________

Ik kijk beteuterd naar mijn zaag die in twee stukken naast me op de grond ligt. Mislukt.

Plotseling knijpt er een hand om mijn been, waardoor ik op de grond val en weer in de werkelijkheid terugkom. Ik heb nu geen wapens meer om me te verdedigen, dan alleen mijn lichaam.

_________
Bloed aan alle kanten om hen heen. Zo te zien zijn ze er allebei niet goed aan toe, allebei aan het eind van hun krachten.
Maar vanuit mijn plekje in de schaduw zie ik dat het mens tot nu toe winnende is.
_________

Twee scherpe klauwen boren zich in mijn huid en ik slaak een gil. Tergend langzaam trekt het wezen zijn klauwen verder, terwijl ze steeds dieper mijn huid binnendringen.

Ik ben op. Geen energie meer. Teveel bloed verloren. Maar toch vecht ik stug door.

Ik klem mijn kiezen op elkaar en maak me klaar voor de volgende aanval. Ik zie heus wel dat mijn tegenstander ook bijna op is. Bloed uit verschillende wonden, die ik hem heb toegebracht, stroomt in kleine straaltjes naar beneden.

Met een schreeuw val ik aan. Het schuim staat op zijn lippen en het monster zakt door zijn knieën.

_________
Het mens overwint. Tenminste, dat zou elke onwetende toeschouwer denken. Maar ik ken de Wurcka's. Het zijn sluwe dieren. Zelfs als het lijkt alsof ze dood zijn, hebben ze nog een geheim wapen...
_________

Hah. Zie je wel. Stom beest. Ik kijk met mijn hoofd een beetje schuin naar mijn tegenstander die in een vreemde kronkel op de grond ligt, en ik wrijf in mijn handen. Hah.

Ik draai me om en wil weglopen, maar iets zegt me om achterom te kijken. Ik haal mijn schouders op. Het beest is dood. Morsdood. Er is niks meer.

Maar toch blijft het gevoel van binnen knagen. Dan houd ik het niet meer uit en draai me om.

Mijn ogen worden groot en mijn mond zakt open. Ik wil iets roepen of schreeuwen, maar er komt niet veel meer dan een klein piepje uit mijn keel.

Honderden. Duizenden zijn het. Zo niet, tienduizenden kleine, harige spinnetjes komen allemaal op me af.

Als verstijfd blijf ik staan.

De eerste kriebelt al op mijn been. Steeds meer. Als mieren kruipen ze kriebelend tegen mijn lichaam omhoog. Nog steeds sta ik aan de grond genageld, met opengezakte mond te kijken.

Als de eerste mijn mond in kruipt, kom ik weer bij mijn positieven. Maar het is al te laat. Ze zijn nu overal. Tot diep in mijn oren. Achter in mijn neusgaten, onderweg naar mijn keel. Door alle kiertjes en gaatjes in mijn kleding kruipen ze naar binnen.

Kriebels, overal kriebels. Ik word gek! Ik probeer overal tegelijk te krabben, maar het heeft geen zin. Ik grijp naar mijn hoofd en laat me op mijn knieën zakken.

_________
Een leger. Een leger van spinnen komt uit het lijf van de wurcka gekropen, op weg naar zijn prooi. Het mens.
_________

Ze zitten nu overal. Onder mijn hemd. In mijn onderbroek. Ze proberen overal gaatjes te vinden om mijn lichaam binnen te dringen. Ik heb mijn gevoel al uitgezet.

Mijn ogen zijn al lang weg. Door die lege oogkassen kunnen ze veel sneller naar binnen. Ze maken gaatjes overal in mijn lichaam en dringen onder mijn huid. Verder en verder.

Maar toch...

Het duurt wel heel lang. Je zou denken dat ik al lang van binnenuit opgegeten was. Maar nee. Ze zitten onder mijn huid, in mijn lichaam, en graven gangen. Leggen eitjes. Maar ze eten niet. Vreemd. Ik wil dood, dat is nog beter dan op deze manier langzaam weg te rotten.

-

Maar ik ging niet dood. En ik rotte ook niet weg. Ik sta hier nu al duizenden jaren, te lijden onder miljoenen kriebelende, harige, kleine spinnetjes. Over duizend jaar zal ik er nog staan.

Als je ooit langs komt, zul je me niet eens herkennen als mens.

Maar kom níét langs. Alsjeblieft, doe het niet. Kom nooit, maar dan ook echt nóóit in dit bos.
Het bos met zijn vaalgrijze bomen.

Verschroeid papierWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu