Nog een Nederlands dingetje hier, ik weet niet of het begrijpelijk is maar anders staat het aan het eind uitgelegd.
De eerste alinea is een verhaalbegin dat je moest overnemen.Het zand van verbintenis
De man die daar zo’n moeite had door het zwarte zand vooruit te komen, was zo oud dat hij toch al elke ochtend en avond onder het voltrekken van het ritueel dacht dat het wel eens de laatste keer kon zijn. Hij was op.
Net zoals ik. Mijn oude benen hadden nog nooit zoveel moeite gehad om me te dragen als op de dag van vandaag. De laag van zwart zand was dik en mul, zodat mijn voeten erin wegzonken als ik probeerde een stap te zetten. Ik was op het naar nat hout ruikende bankje gaan zitten om uit te rusten, zoals ik altijd deed, en keek naar hoe de man voorbijkwam. De herfstbladeren die in allerlei kleuren zachtjes naar beneden dwarrelden en de kraaien die er als draaikolken van zwarte veren krassend doorheen vlogen, zorgden voor gedachten aan vroeger, gedachten aan betere tijden, toen bomen nog niet kaal werden en het zand minder zwart was.
Maar ik wist dat de man daar me nog nooit had opgemerkt. Hij liep daar zo, elke dag, wat voor weer het ook was, en ik had geen idee wat hij daarmee wilde bereiken. En ondanks dat ik hem altijd in tegenovergestelde richting zag lopen, wist ik niet eens hoe hij heette!
Hij – ik noemde hem al een tijdje Karel, omdat die naam me op de een of andere manier rust gaf – droeg vrijwel altijd een somber en mottig jacquet. Op de mouwen waren grote plekken bedekt met zandkorrels, wat duidelijk maakte dat hij al meerdere keren gevallen was en de energie er niet voor had om zichzelf schoon te maken.
Ook waarom het zand zwart was, wist ik niet, het was mijn hele leven al zwart geweest sinds de middag dat ik Karel er voor het eerst doorheen zag ploeteren. Althans, ik had al een tijdje het idee dat het vroeger minder zwart was. Het enige wat ik wel zeker wist, was dat het elke dag, elke maand en elk jaar opnieuw onze gemoedsweerstand weerspiegelde, onze herinneringen aan goede tijden bedekte met een dikke laag van duisternis.
Ik probeerde me er al jaren overheen te zetten, probeerde de moed te vinden dat ik eindelijk eens naast hem durfde te gaan lopen, maar hoe meer tijd er verstreek en hoe kaler de bomen werden, hoe minder hoop ik had dat dat ooit zou gebeuren.
In de verte klonk het vrolijke geroep van een kinderstem. Ik hoorde het nauwelijks, het geluid ging op in het geruis van de wind. Diezelfde windvlaag streek door mijn inmiddels zilverwit geworden haar en ik keek op. Er was een kraai op de rugleuning van het bankje komen zitten, die me met zijn intelligente oogjes nauwlettend in de gaten hield. Hij was mager, zijn veren waren verfomfaaid en her en der zaten kale plekken. Waarschijnlijk zou hij de komende winter niet eens halen.
‘Ga weg,’ zei ik stug. Ik schrok bijna van mijn eigen schorre stem.
De kraai bleef brutaal zitten en wendde zijn blik niet van me af.
Plotseling spreidde de kraai zijn vleugels en verdween tussen de kalende takken boven mijn hoofd. De plek naast me was weer leeg.
Maar niet voor lang. Ik hoorde het geluid van de kinderstem weer en het werd steeds duidelijker. Opeens verschenen er een roze jasje en blonde krulletjes in mijn blikveld die de lege plek naast me innamen. ‘Hallo mevrouw,’ zei het meisje vrolijk.
Verward keek ik haar aan. Ze droeg een rieten mandje in haar handen waarin ze de mooist gekleurde herfstbladeren opving, maar de berg was inmiddels zo groot geworden, dat sommige blaadjes door de zachte wind meegesleurd werden.
Het meisje, hooguit vijf jaar oud, keek me oprecht geïnteresseerd aan. ‘Wat doet u hier?’
‘Niks, m’n kind,’ zei ik naar waarheid. ‘Kijken.’
Ze trok een gezicht. ‘Is dat niet saai?’
Ik staarde in de verte, waar de zwarte zandvlakte zich uitstrekte tot aan de horizon. ‘Ach, het went na een tijdje.’
‘Wat vindt u van mijn blaadjes?’ veranderde ze van onderwerp en ze duwde haar mandje bij me op schoot. ‘Nu zijn ze nog mooi, want als het winter wordt gaat alles dood. Kijk, deze is voor mama.’ Ze liet me een bijzonder mooi exemplaar zien, maar nog voor ik het goed kon bekijken, had ze het in haar jaszak gedaan. ‘Hij mag niet wegwaaien.’
Ik dwong mezelf te glimlachen. ‘Mooi hoor.’
Het was even stil, en het meisje had kennelijk bedacht dat ze ook even uit wilde rusten. Ze staarde een tijdje in de verte, voor ze besloot dat ze nog iets wilde zeggen. ‘Weet u,’ zei ze zachtjes en ze boog zich naar mijn oor. Haar gezichtje stond moeilijk, alsof haar iets dwarszat. ‘Op school heb ik geleerd dat bomen ouder worden dan mensen. Waarom is dat?’
Ik fronste mijn wenkbrauwen. Tja, waarom was dat eigenlijk? Ik dacht dat ik het antwoord wel wist, maar ik vroeg me af of ze het zou begrijpen. ‘Bomen zijn nooit alleen,’ zei ik simpelweg. ‘Ze kunnen het gewoon langer uithouden dan mensen.’
‘Ik snap het niet,’ zei ze en haar lip pruilde.
Nu glimlachte ik echt, al was het uit verlangen en niet uit blijdschap. ‘Daar kom je vanzelf wel achter, schat. Ooit.’
Het meisje slaakte een diepe zucht en ze staarde nog een tijdje voor zich uit. ‘Ik denk dat ik naar huis moet,’ zei ze uit het niets en ze pakte het mandje weer van mijn schoot. ‘Ik moet mama nog een verrassing geven.’ Binnen een paar seconden was ze uit het zicht verdwenen.
De volgende dagen, toen ik weer op het bankje zat om uit te rusten en de bomen langzaamaan al hun bladeren verloren waren, was de kraai er weer. Maar het meisje zag ik niet meer terug.
Ik keek naar de takken, die kaal en doods naar de hemel reken. Werden bomen ouder dan mensen? Ja, dat wist ik wel. Maar als het echt zo was, had ik niet veel tijd meer.
De man voor me ploeterde door het zwarte zand.
Ik weet niet wat me ertoe zette om op te staan, misschien was het de kraai die me op mijn zenuwen werkte, misschien wilde ik Karel gewoon overeind helpen omdat hij op zijn knieën in het zand was gevallen.
Het gebeurde in een oogwenk. Toen ik hem aanraakte en de man zijn diepe, intense ogen op me richtte, veranderde plotseling alles.
Het zwarte zand in mijn hoofd verdween. Het maakte plaats voor een uitgestrekte vlakte van warm, goudgeel zand dat zich uitstrekte tot in de verste verten, tot het eind van de wereld en weer terug.
Vanaf het bankje keek de kraai me aan, zwaaide een meisje in een roze jas naar me, maar het drong niet tot me door.
Voor het eerst in jaren had ik liefde gevonden.
*
Motieven die erin moesten;
Zand (=het zand van de eenzaamheid en later zand van verbintenis). Het zit alleen in het hoofd van de ik-persoon, maar ze ziet dat de oude man het ook kent.
De kraai, de gekleurde bladeren en de kale takken (=dingen die het einde aankondigen)
JE LEEST
Verschroeid papier
CasualeKorte verhalen voor mensen die te lui zijn een heel boek te lezen.